Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/72

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE EERSTE WEKEN

beleid, de opdrachten of aanwijzingen te verstrekken, welke Ons dienstig voorkomen.'[1]

Op enkele andere bepalingen van deze instructie komen wij nog terug. Hier willen wij slechts vermelden dat zij geheel buiten voorkennis van generaal Reynders vastgesteld was; toen hij eind augustus tot opperbevelhebber van land- en zeemacht benoemd werd, kreeg hij het stuk voor het eerst te zien, 'ik vond het', verklaarde hij in '48, 'geen mooie instructie maar een stuk waaraan veel gedokterd was.' 'Aangenaam' was het hem intussen dat hij onder de regering kwam te ressorteren in plaats van alleen onder de hem weinig sympathieke minister van defensie, overste Dijxhoorn.[2] Intussen moest hij aannemen dat hij menigmaal met Dijxhoorn te maken zou krijgen wanneer deze, als de direct bij militaire aangelegenheden betrokken bewindsman, namens de regering zou optreden.

In ons vorig hoofdstuk vermeldden wij dat, vermoedelijk in de eerste dagen van september, besloten werd dat de 'opdrachten of aanwijzingen' met betrekking tot het krijgsbeleid waarvan art. 2 van de instructie voor de opperbevelhebber repte, besproken en opgesteld zouden worden in nader overleg tussen de koningin, minister-president de Geer, de ministers Dijxhoorn en van KlefFens en generaal Reynders - zulks uiteraard onder de volle staatkundige verantwoordelijkheid der drie genoemde ministers. Op zaterdag 9 september vond dit overleg voor het eerst plaats. Bij de besprekingen werd hoofdzakelijk, zo niet alleen, uitgegaan van de mogelijkheid van een Duits offensief. Waar moest dan de hoofdweerstand geboden worden 1 Aan het oostfront van de Vesting Holland waar het veldleger door de Nieuwe Hollandse Waterlinie gedekt zou zijn's Of moest men, daaraan voorafgaand, trachten, lange tijd weerstand te bieden achter de Grebbelinie? Dat laatste denkbeeld had de voorkeur van de commandant van het veldleger, generaal J. J. G. van Voorst tot Voorst, die het (zoals wij in ons vorig deel vermeldden) voor wenselijk hield, juist van de Grebbelinie uit offensieve operaties in oostelijke richting te ondernemen.

Van dc besprekingen in die eerste bijeenkomst van het hoogste overlegorgaan bezitten wij geen volledig verslag. Aannemelijk is, dat generaal Reynders erop wees dat dc Grebbelinie nog geen enkele defensieve kracht had. Wel waren vier divisies van het veldleger achter die Grebbelinie geconcentreerd, maar hem leek het aanbevelenswaardig dat hun hoofdmacht het grote gevecht eerst achter de Waterlinie zou aangaan. Moest men daar dan

  1. Koninklijk besluit, 6 mei 1939, no. 4, a.v., dl. I b, p. 9.
  2. Getuige I. H. Reynders, a.v., dl. I c, p. 22.

66