bevinden. Midden in het dal ligt zulk een heuvel, van eigenaardige vorm en formatie, en de vijvers, spleten, heete bronnen en geysers liggen bovenop of op de hellingen van dien heuvel. De heuvel is laag en breed, de hellingen zacht glooiend. Soms vult hij plaatselijk het dal over de geheele breedte en sluit dan aan de aangrenzende bergen aan, maar altijd met een lageren rand, waarlangs het geyserwater kan wegvloeien.
Deze vlakke heuvels zijn het product der geysers; zij bestaan uit een bizonder gesteente, dat den naam van geyseriet draagt. In tegenstelling met het travertijn der Mammoth Hot Springs, dat een kalkgesteente is, is het geyseriet een kiezelgesteente. Zooals ik reeds meermalen opgemerkt heb, liggen de geysers in de dalen tusschen heuvels en bergen die voornamelijk uit lava bestaan, en is de lava zelf weer in hoofdzaak uit kiezelmassa's gevormd. Het water, dat van die bergen naar de geysers stroomt, vindt dus in de spleten op zijn weg geen kalk maar kiezelzuur om op te lossen. Dit is echter op verre na niet zoo gemakkelijk oplosbaar als kalk, en het water neemt er dus, ook bij een langen loop, maar weinig van op.
Dit opgeloste kiezelzuur nu wordt bij het uitstorten van het water en dus rondom de heete bronnen afgezet. Het vormt het geyseriet, en het heeft dus, in den loop der eeuwen, de geheele geyserietheuvels in de dalen tot stand gebracht. Moge men ook uren lang op die „bassins" rondwandelen, toch moet men bedenken, dat deze geheele steenmassa eenmaal vloeibaar was. Niet alles tegelijkertijd, maar achtereenvolgens, eeuw na eeuw en laag na laag.
De vastlegging van dit kiezelzuur nu geschiedt uitsluitend door wieren. Noch de verkoeling van het