112
helder blauw en in de diepte ziet men de vooruit groeiende gedeelten van den levenden wand als ronde witte rotsblokken.
Juist had ik deze beschrijving gemaakt, toen het water in den ketel, dat zoolang rustig geweest was, heftig begon op te koken. Dit duurde echter slechts kort, daarna kwam weer rust, ofschoon nu en dan afgebroken door het opstijgen van groote stoomblazen. Nu begint het weer heftiger te koken en talrijke groote stoombellen komen uit de diepte te voorschijn. Ook schijnt de watermassa toe te nemen. Allengs worden de stoombellen zoo talrijk en zoo krachtig, dat zij waterdruppels meenemen en in de lucht slingeren. In golven stroomt het water over den rand van den ketel in den omringenden vlakken vijver, maar toch is slechts een zeer geringe overvloei van dien vijver er het gevolg van, en allengs komt de kokende massa weer tot rust. De onderaardsche spleet werpt dus hier veel stoom maar slechts weinig water omhoog.
Kleinere poeltjes zijn in het algemeen duidelijker van bouw dan de grootere. Men ziet dat de geheele wand, tot zoo diep het oog reiken kan, met groeiende steenmassa's bekleed is. De wieren daarin groeien niet in vlakke lagen, maar maken overal vooruitstekende hoorntjes, die zich soms tot groote halve bollen vereenigen, soms kartelranden maken en in het algemeen een zeer groote verscheidenheid van vormen voortbrengen. Dikwijls groeien zij in verdiepingen van lijsten, de bovenste aan de oppervlakte van het water, de overige trapsgewijze lager.
Dichtbij was een trechtervormige put, die geheel met een geelbruin wier bekleed was. Alleen de randen waren grijs, en de kleurverdeeling was dus juist