Naar inhoud springen

Pagina:Het Yellowstone-Park (1904).djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
175
 

grootere diervormen met vaste skeletachtige deelen, die in fossielen toestand bewaard kunnen blijven. Dan is ten slotte de cambrische periode het slot van eenvoud en kleinheid en gelijkvormigheid, terwijl in alle vóór-cambrische tijden deze drie hoofdbeginselen altijd het geheele leven op aarde beheerscht hebben.

Ik kom nu terug op de bovengegeven tijdsbeschouwing. Deze leerde ons, dat het cambrium omstreeks het midden van den biologischen tijd ligt. De helft van den beschikbaren tijd, meer dan tien millioen jaren, moet het leven in dien eenvoudigen zwevenden toestand bestaan hebben. Al de groote rijkdom van vormen, dien wij thans overal rondom ons bewonderen, moet het product zijn van de tweede helft.

Maar nutteloos voor den vooruitgang is de eerste helft volstrekt niet geweest. Juist integendeel moet men aannemen, dat toen de breede grondslag gelegd is, waarop de trotsche bouw van het dierenrijk in het cambrium kon worden opgetrokken, of waarop ten minste met dien bouw een omvangrijk en in vele opzichten beslissend begin kon worden gemaakt.

Wat in den voortijd geschied is weten wij niet, maar wij moeten het afleiden uit wat van de onderste cambrische lagen tot ons is gekomen. Ik heb reeds gezegd dat het een 150-tal soorten zijn, maar dat deze, met uitzondering van de bloemplanten en de gewervelde dieren, alle hoofdgroepen van het latere leven omvatten. De eigenschappen van die hoofdgroepen waren dus toen al voorhanden. De thema's waren gegeven, waarop tallooze nuanceeringen konden worden gegrond. In die lange plankton-periode moeten dus deze fundamenteele eigenschappen, deze grondverschillen tusschen schelpdieren en gelede dieren,