de kenmerken der te verwachten nieuwe soorten misschien eerst op lateren leeftijd zichtbaar zullen worden, en de culturen dus veel ruimte zullen vereischen. Vele soorten zullen opgekweekt moeten worden tot zij gaan bloeien, en van soorten met zaadarme vruchten of met weinig vruchten op elke plant zal men slechts door vrij omvangrijke culturen het noodige zaad voor de uitzaaisels kunnen winnen.
Men kan de culturen beginnen met planten of met zaad. Het zal in den regel niet noodig zijn, die in het wild in groote hoeveelheid te verzamelen. Voldoende is het ze aanvankelijk in den tuin zooveel mogelijk te vermenigvuldigen.
Een belangrijke vraag is natuurlijk met hoeveel soorten men beginnen moet. Dit hangt natuurlijk van de kansen af die men meent te hebben. Hier nu tast men voorloopig nog in den blinde. De Oenothera Lamarckiana werd gevonden door een honderdtal wilde planten in cultuur te nemen. Daarvan werd de eene op grootere, en de andere natuurlijk op kleinere schaal gekweekt. Bij voorkeur werden zaden van afwijkende exemplaren genomen, maar het verzamelen van zaad in het wild is een werk dat slechts zelden meevalt, en dat daardoor de keus zeer sterk beperkt. Verder zijn boomen en heesters uitgesloten, en zal men bij voorkeur ook niet die overblijvende soorten kiezen, die telkens eenige jaren gekweekt moeten worden, voordat zij gaan bloeien. Zoodoende wordt allengs de keus zoo klein, dat men tevreden mag zijn, als men van een honderdtal bruikbare soorten zaden bijeen heeft gebracht. Heeft men dan ook van sommige soorten slechts enkele zaadkorrels, dan kan dit nog voldoende zijn, om de cultuur te beginnen.