dat zichtbare gevolgen ontstaan? Deze en al dergelijke vragen wijzen den weg, dien het onderzoek heeft in te slaan. Zij leeren tevens, dat de ontdekking van een of meer nieuwe veranderlijke soorten slechts als het uitgangspunt te beschouwen is, en dat zeer omvangrijke studiën vereischt zullen zijn, om van die uitgangspunten uit tot belangrijke ontdekkingen te geraken.
Maar langs dezen weg zal men toch ten slotte een macht over de planten verkrijgen, die allereerst ons in staat zal stellen, het aantal muteerende zaden belangrijk te vergrooten, en die het daarna mogelijk zal maken ook den omvang der mutabiliteit te verwijden. Nieuwe en onverwachte soorten zullen dan verschijnen, en wat men thans weet, zal blijken slechts een eerste begin te zijn van een wetenschap, die zoowel voor de theorie als voor de praktijk geheel nieuwe gezichtspunten zal openen.
Een alzijdige en zoo volledig mogelijke kennis van het geheele verschijnsel van het ontstaan van soorten en variëteiten is het doel, dat in de eerste jaren behoort te worden nagestreefd. De keus der onderzoekers, die met dit werk belast zijn, de inrichtingen en de middelen waarover het nieuwe laboratorium beschikt, wettigen de verwachting, dat ook hier de leer zal gelden: onvermoeide arbeid komt alles te boven. De methoden zijn duidelijk, en zoodra dus een bruikbaar materiaal gevonden zal zijn, moeten de wetten, die de verschijnselen beheerschen, aan het licht komen.
Om tot zulk een volledig inzicht te komen is echter nog een ander beginsel noodig. Dit is het boekhouden. Mutatiën komen onverwacht, en wat men dan van