Naar inhoud springen

Pagina:Het Yellowstone-Park (1904).djvu/211

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
199
 

haar weten wil, betreft minder haar zelven dan wel hare ouders en voorouders. Deze moet men elk afzonderlijk kennen, en een geheele stamboom moet ontworpen kunnen worden, zoodra zulk een nieuwe soort optreedt. Van de voorouders moet steeds een volledige beschrijving voorhanden zijn, al hunne kenmerken moeten met die van den nieuwen vorm nauwkeurig kunnen worden vergeleken. Maar dit is nog geenszins de hoofdzaak. Bovenal moet men ingelicht zijn, of zich kunnen inlichten omtrent hun erfelijkheidsverschijnselen. Zijn zij in elk jaar zuiver bevrucht, en zoo het stuifmeel van een andere plant herkomstig was, welke was deze, en welke was hare afstamming? Hebben onder de kinderen dier voorouders reeds vroeger mutatiën plaats gevonden, en zoo ja, hoe dikwijls en in welke richting?

Al deze zaken moeten nauwkeurig opgeteekend zijn, en daarenboven moet van iedere individueele plant zooveel zaad bewaard zijn, dat men den graad van zuiverheid van hare nakomelingschap zoo noodig nog door nieuwe proeven kan controleeren. Hiertoe moet iedere plant natuurlijk een nummer hebben, aangevende het jaar en het ras, het zaaisel en het individu, en haar zaad moet onder dit nummer worden bewaard. Goed droog bewaarde zaden blijven vele jaren kiembaar, en kunnen dus na langen tijd nog voor het onderzoek dienen, maar het bewaren van het zaad eischt natuurlijk bizondere inrichtingen en voorzorgen.

Op deze wijze moet nagenoeg de geheele familie van een muteerende plant bekend zijn, want eerst dan heeft men de gegevens in handen, om de verandering volledig te beoordeelen. Wenschelijk is het ook, dat de cultuurvoorwaarden, de invloeden van klimaat en