Naar inhoud springen

Pagina:Het gezantschap der Neêrlandtsche Oost-Indische Compagnie - Nieuhof 1665.djvu/28

Uit Wikisource
Er is een probleem opgetreden bij het proeflezen van deze pagina
2
Gezandtschap aan den Grooten

landsche Gewesten, en 't onderzoeken van zeden en manieren der uitheemsche volken zondering genegen getoont, en geenen arbeid, nochte gevaar van lijf en leven daar voor te wagen, ontzien hebben.

Als Keizer Trajaan, na den Partischen Oorlog, met het navorsschen van de natuur en eigenschap der Zee, zeer bezig was, en door storm en onweêr, op Zee, heen en weder geslingert wiert, zag hy, by geval, eenige Schepen na Indiën varen, 't welk in hem, tot het reizen, en 't onderzoeken van de nature der uitheemsche volken, zo een vierige begeerte ontstak, dat hy luits keels, met deze woorden, uitborst, 'K wenschte dat ik noch een Iongeling was, en mijne voorige krachten en sterkte had; gewisselijk ik trok noch tot aan d'uitterste Grenzen van Indiën.

Een zeer groote begeerte had deze Keizer, om grondige kennis van de natuur der Indianen te hebben, en op wat wijze deze volken gekleed gaan en leven, te mogen weten. En hy zou te dien einde, buiten twijffel, ook daar heene getrokken hebben, indien hem zulks, door het muiten der veroverde volken, niet belet was geworden.

Na dat Koning Mitridates, met wien de Romeinen lang in 't Oorlog waren, op den Stoel des Rijks was geraakt, en voor-nam het zelve niet alleen wel te bestieren, maar ook, met het inlijven van andere Rijken, te vermeerderen, veroverde hy ('t welk noit eenig Vorst voor zijnen tijd had gedaan) die naburige Schyters, een volk dat met geen wapenen te dwingen was. Eindelijk, na 't veroveren van deze volken, trok hy, in onbekent gewaat, door de Landschappen Pontus, Kappadocie, en geheel Asie, om den aart en de gelegentheit van Landen, Steden en Volken, t'onderzoeken.

Tacitus, de doorluchtigste der Histori-schrijvers onder de Romeinen, verhaalt, dat Keizer Germanicus met een zonderlinge begeerte tot reizen ingenomen was, en, om aaloude en vermaarde plaatzen te bezoeken, door Griekenland, Tracie, de Kust van Asie, en eindelijk eheel Armenie ging door-reizen. Ook hield zich deze Vorst niet vernoegt met het Gewest van Asie bezocht te hebben, maar hy begaf zich ook na Egypte, onder schijn van 's Rijks zaken gade te slaan; daar hy in der daat alleen maar, uit inzicht van eenige 's Lands outheden op te mogen vorsschen, was heene getrokken.

Tot het reizen, en uitheemsche Gewesten aan te doen, had de Filosoof Demokrites meê zo een vierige genegentheit, dat hy, na 't overlijden van zijnen Vader Damasippus, alle de vaste goederen aan zijne twee Gebroeders weg schonk, om alleen hier voor eenige gerede penningen, tot reis-gelt, te mogen krijgen. Dees reisde eerst, om kennis van alle wetenschappen te bekomen, na de Egyptische Priesters, daar na trok hy tot de Chaldeën, en hier van daan raakte hy in Indiën by de Gymnosophisten, of naakte Filosofen.

Plato, eindelijk, (om niet te reppen van ontelbare andere Grieken en Romeinen, die zich in dien arbeid ook niet weinig hebben afgeslooft) de wijste, volgens d'uitspraak van 't Orakel te Delphis, en leerling van Sokrates, liet zich aan 't onderzoeken van verre-gelege Gewesten, en aan 't navorsschen van de natuur en den aart van uitheemsche volken, zo veel gelegen leggen, dat hy zijn Vaderland hierom verliet, en geheel na Egyptenlant trok. Geen minder trek en genegentheit heeft men, zedert ruim twee eeuwen herwaarts, in d'Europische volken, niet alleen in 't bezoeken van buiten-landsche Gewesten, maar ook in 't ontdekken van vreemde en onbekende Landen, bespeurt.

Amerika of West-Indiën, de nieuwgevonden Landen onder den Noorden na den Zuid-Pool gelegen, en meer andere ontelbare Landstreken en Eilanden, daar d'Ouden misschien noit af hebben hooren reppen, verstrekken klare bewijs-teekenen hoe verre deze volken d'oude Grieken en Romeinen, in dat stuk, te boven zijn gegaan.

Terwijl ik deze loffelijke daden, en dit stout bestaan van deze vermaarde