landen, na 't Zuiden gelegen, grenzen de Rijken van Priester Johan, Geo, (die van de Sinezen met een gemenen naam Sifan genoemt worden,) als ook Tibet, Laos en Mien. Voorts komt Sina aan dezen kant aan Bengale, en een gedeelte van Tartarye, en de Damasische Bergen, waar door het van Tartarye en Indië afgescheiden wort, te grenzen.
Het uitterste van Sina (in de breette genomen) begint in 't Zuiden op 't Eilandt Hainan, dat op de hoogte van achtien graden leidt, Noorder breette; van daar strekt het zich na 't Noorden tot op twee-en-twintigh graden, dat is, drie hondert en dertigh Duytsche mijlen, heeft. Hare lengte begint in het landschap Iunnan, van de hondert en twaalfste graat, en eindight in 't Oosten aan de Zee-berg van de stadt Ningpo, by de Portugezen Nampo geheten, op de hondert en twee-en-dertighste graat, zulks dit gewest vier hondert en vyftigh mijlen, of twee-en-dertigh graden, ieder graat gerekent op vyftien mijeln, in de lengte groot is.
Niet weinigh verheerlijken dit Sina, ten opzicht van de rontom omleggende Rijken, hare natuurlijke en met de hant-gestichte Vestingen, waar door dit gansche Rijk zoo wel tegen alle buiten-gewelt schijnt beschut te zijn, dat 'et hier in alle gewesten des Aerdtrijks verre komt te overtreffen. Want gene toegangen vindmen tot dit Rijk, of de zelfde zijn alle zoo wel bewaart en gesloten, dat 'et een Werelt op zich zelf, en van d'andere Rijken schijnt afgezondert te zijn. Zoo wel ten Zuiden, als ten Oosten, daar het met de Zee bekabbelt wort, leggen zo vele Eilanden, Banken, Platen en blinde Klippen, dat 'et zeer gevaarlyk is om met eenige groote oorlogs-schepen van dien kant Sina aan te doen. Ten Westen, wat na 't Zuiden, verstrekken de Bosschen en hooge Damasische Bergen, die door een onophoudelyke ry van Bergen aan elkandre gehecht zijn, en Sina van het naast aangrenzende Asie, en de naburige kleene Rijken afscheiden, tot veiligheit en bescherming van dit Rijk, mede geen versmadelyke grens-Vestingen. Na 't Noord-Westen wort 'et door de zandige en drooge vlakte Samo. (daar op alle uitheemsche Krijgs-Heiren, die hier langs in Sina zouden willen doorboren, door gebrek van leeftocht nootzakelyk moeten versmachten,) tegens alle invallen ook genoechzaam beschermt. Endelyk heeft dit Rijk na 't Noorden de groote Muur, die de Stam Cina, twee-hondert en vijftien jaar voor Christus geboorte, tegen het invallen der Tarters, van hem in verscheide neêrlage overwonnen, liet stichten. Doch in welke gestalte deze Muur zich bevind, en hoe verre zich de zelve uitstrekt, zullen we hier na breder in het beschrijven van 't landschap Peking verhalen.
Dewyl de Heerschappye, over de vyftien landschappen van dit Sina, aan een eenigh Oppperhooft, den Grooten Tartarischen Cham, tegenwoordigh staat, zal ik het getal van alle de groote en kleene Steden, die in de zelve landschappen leggen, ten toon stellen. Voor eerst telt men in dit gansche Ryk hondert en vyf-en-veertig Hooftsteden, die in grootte en vermaartheit uitmunten. Onder het gebiedt van deze, staan dertien-hondert een-en-dertig kleene Steden, waar onder hondert en acht-en-veertigh genoegh in grootte en volkrykheit tegen verscheide hoofsteden op mogen. Behalven deze, heeft men twee-en-dertig groote Steden, die wel onder het gebiedt van andere Steden geenzins staan, maar evenwel de waerdigheit en den naam van Hooftstadt niet voeren mogen, schoon datze over drie-en-tsestigh kleene Steden gebieden, en dezelve wetten voorschrijven. Buiten d'ordening leggen'er noch drie Steden, daar in de Velt-Oversten hunne woonplaatzen hebben. De Krijgs-Vestingen, die door het gansche Rijk verspreit leggen, zoo wel binnen als buiten de grote Muur, en in de Muur zelf, belopen ten getale van hondert en negen-en-vyftigh. Boven al deze hooft- en klene Steden, als ook de Krijgsvestingen, zyn'er noch zeventien krijgs-hooft-Steden en zes-en-zestigh klene krijgs-Steden, die hier alleen