Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/116

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
104
DE ROL DER HONIGKLIERTJES IN DE BLOEMEN.


dieren zij in de rust als een horlogeveer opgerold wordt, en dientengevolge den naam roltong ontvangen heeft.

De lengte van de sporen der bloemen en de lengte van den zuiger der insekten staan tot elkander in een duidelijk verklaarbaar verband. Onder de in Europa in het wild groeiende planten vindt men alle mogelijke lengten van sporen, van minder dan 1 mM. tot omstreeks 30 mM. toe. Van het eerste leveren de Veronica's waartoe o.a. de Eerenprijs behoort, goede voorbeelden; het andere uiterste vindt men onder de talrijke geslachten van Orchideeën ruimschoots vertegenwoordigd. Voorbeelden van sporen, welke langer dan 1 en korter dan 30 mM. zijn, heb ik reeds meermalen de gelegenheid gehad te noemen. De verlenging van een spoor, tot op de lengte die zij tegenwoordig bezit, verklaart zich in 't algemeen uit het voordeel, dat het voor een plant hebben moet, zoo hare bloemen door een bepaalde groep van bloemenbezoekende insekten met voorliefde bezocht worden, een voordeel dat des te grooter is hoe vlijtiger deze insekten zijn, en hoe meer behoefte zij aan bloemenvoedsel hebben. Dit voordeel wordt nu des te zekerder bereikt, hoe meer alle andere groepen van insekten van het verkrijgen van den honig uitgesloten zijn, en deze dus uitsluitend voor die ééne bepaalde groep toegankelijk is; ten opzichte van langbekkige insekten dus in 't algemeen door grootere lengte van de spoor. De Veronica's kunnen nog door de meeste bloemenbezoekende insekten bestoven worden, de Viooltjes slechts door bijen, hommels en vlinders, en de honig in de lange sporen van Orchideeën is uitsluitend voor vlinders, ja bij de langstgespoorde bloemen uitsluitend voor bepaalde soorten van avondvlinders (Sphingiden) weggeborgen.

Uit het medegedeelde volgt echter omgekeerd, dat insekten uit een des te grooter aantal bloemen den honig zullen kunnen zuigen naarmate hun zuigorgaan langer is. De meeste insekten hebben slechts korte monddeelen. Onder het onnoemelijke aantal van tweevleugeligen bezitten slechts enkele vliegen een zuiger van hoogstens 10—12 mM. lengte (b.v. de Rhingia, wier bestuiving van Irissen wij boven beschreven). Vele hommels bereiken slechts dezelfde lengte van het zuigorgaan; de