V
BESTUIVING VAN KLEINBLOEMIGE PLANTEN DOOR INSEKTEN.
In onze vorige hoofdstukken hebben wij bij voorkeur zulke planten besproken, wier bloemen door hare grootte of door fraaie kleuren sterk in het oog vielen, en die dus daardoor gemakkelijk door insekten gevonden en bezocht werden. Wij zagen dat bij haar de bestuiving zoo goed als uitsluitend door insekten bewerkstelligd wordt, en dat, zoo een bloem verwelkt zonder door eenig insekt bezocht te zijn, zij in den regel afvalt zonder vrucht te zetten. Wij merkten daarbij op, dat in vele bloemen de meeldraden en stempels na elkander bloeien, en dat bij andere soorten deze organen zóó in de bloem geplaatst zijn, dat een insekt eerst den stempel en dan pas de meeldraden aanraakt. In beide gevallen bleek het uit onze beschrijvingen, dat in den regel het stuifmeel uit de eene bloem op den stempel eener andere bloem van dezelfde soort gebracht wordt, en dat slechts bij uitzondering een stempel met stuifmeel der eigen bloem bestoven wordt.
In hoeverre gelden deze regels nu ook voor zulke planten, wier bloemen te klein en te onaanzienlijk zijn, om een geregeld insektenbezoek te verzekeren? Van welke middelen bedient zich de natuur in deze gevallen om haar doel te bereiken? Wij leerden enkele middelen reeds in onze vorige hoofdstukken kennen. Sommige kleine bloemen lokken de insekten door sterke afzondering van honig, andere door zeer sterken reuk, gelijk zulks b.v. van de kleine groene bloemen der Reseda en van den Wingerd aan een ieder bekend is. Men behoeft trouwens slechts op een zonnigen zomerdag een perk met Reseda's te beschouwen, om zich te overtuigen dat het gemis van fraaie kleuren volstrekt niet belet, dat bijen en hommels en talrijke andere insekten den honig dezer bloemen vlijtig komen verzamelen.
Twee middelen zijn er, behalve de genoemde, die in de natuur algemeen verspreid zijn, om de bestuiving van klein-