Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/143

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
131
DE BESTUIVING VAN BLOEMEN DOOR DEN WIND.


men de Achersee bij Innsbrück over vele honderden van vierkante meters zóó dicht met het poeder uit de mannelijk bloemen bedekt, dat het schoone blauw van den zeespiegel geheel in geel veranderd was. In de Alpenstreken ziet men, als de dennen en elzen bloeien, niet zelden geheele wolken van stuifmeel opgenomen en langs de bergen hoog opgevoerd worden, tot zij eindelijk op de sneeuwvelden neer vallen, en deze als met een gele oppervlakte bedekken. In de bosschen zelven worden dan, gelijk wel van zelf spreekt, alle deelen der boomen, alle voorwerpen en de geheele grond zoo dicht met stuifmeel bedekt, dat er bijna geen plekje van vrij blijft. Dat onder zulke omstandigheden ook de vrouwelijke bloemen voldoende bestoven worden, behoeft wel niet opgemerkt te worden, vooral zoo men weet dat bij deze planten meest reeds enkele stuifmeelkorrels in staat zijn, om het vruchtbeginsel zich tot vrucht te doen ontwikkelen.

In ons hoofdstuk over het stuifmeel hebben wij reeds er op gewezen, dat de eigenschap van gemakkelijk te verstuiven het gevolg is van een gladde oppervlakte der korrels en van het gemis van eenige kleverige stof daarop, gelijk die steeds tusschen de korrels van het klevend stuifmeel der insektenbloemen wordt aangetroffen. Wij behoeven dus hier niet langer bij dit onderwerp stil te staan, en wenschen nog slechts even de aandacht op het stuifmeel der dennen te vestigen, dat wij ter aangehaalder plaatse afgebeeld en beschreven hebben. Hier toch is elke korrel voorzien van twee luchtblaasjes, die den korrel wel grooter, maar toch soortelijk lichter maken; het is vooral aan deze inrichting dat het stuifmeel der dennen de zooeven besproken eigenschap te danken heeft, van op zoo aanzienlijke afstanden door den wind verplaatst te kunnen worden.

Aan het einde van onze beschrijving van de hoogst eenvoudige inrichting der windbloemen, wensch ik nog enkele opmerkingen omtrent hare betrekking tot de insektenbloemen mede te deelen.

Gelijk iedereen weet, kan men het plantenrijk in twee groote afdeelingen splitsen, waarvan de een de bedektbloeienden, de