teeën te noemen. Onder de Ericaceeën, de familie, waarvan de heideplantjes den typus vormen, leveren de welbekende geslachten Rhododendron en Azalea onderling en met enkele andere zeldzamer gekweekte geslachten der zelfde familie (Kalmia, Rhodora en Menziesia) bastaarden. Ook bij de Cactussen zijn het drie vrij algemeen bij ons gekweekte geslachten van sierplanten, van welke dit verschijnsel bekend is (Echinocactus, Cereus, Phyllocactus). Behalve deze kent men geslachtsbastaarden nog met zekerheid tusschen de beide geslachten van koekoeksbloemen (Lychnis en Silene), tusschen twee tarweachtige grassen (Triticum en Aegilops) en bij sommige Gesneriaceeën en vele Orchideeën. Men ziet, dat wij hier uitsluitend gevallen voor ons hebben, waarin de geslachten zoowel in algemeen voorkomen (habitus) als in kenmerken zeer nauw met elkander overeenkomen, ja in het dagelijksch leven dikwijls niet eens met bizondere namen onderscheiden worden. Aan onzen regel, dat slechts zeer nauw verwante planten met elkander bastaarden kunnen leveren, doen dus deze gevallen geen afbreuk.
Uit al het medegedeelde blijkt, dat slechts nauw verwante planten met elkander bastaarden leveren, dat zij dit des te gemakkelijker en des te zekerder doen, naarmate hare verwantschap grooter is, en dat in diezelfde mate ook de gevormde bastaardzaden een krachtiger en talrijker nakroost opleveren. Aan den anderen kant is het duidelijk, in de eerste plaats, dat in verschillende familiën en geslachten zeer verschillende graden van verwantschap vereischt worden, zal het gewenschte resultaat verkregen kunnen worden. En eindelijk gaat het vermogen, om bastaarden te leveren, met de systematische verwantschap wel in het algemeen, doch volstrekt niet in alle bizonderheden parallel. Zoo zijn niet zelden variëteiten van ééne soort onderling onvruchtbaar, terwijl zij met andere soorten van hetzelfde geslacht kiembare zaden leveren.
Men heeft wel eens gemeend, dat de oorzaak van dit gebrek aan overeenkomst uitsluitend aan de onvolmaaktheid onzer systematische indeelingen toe te schrijven was. Men heeft uit de zeldzaamheid van soortbastaarden uit twee geslachten afgeleid, dat deze in het geheel niet voor kunnen komen, en