Naar inhoud springen

Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/19

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
7
BESTUIVING EN BEVRUCHTING.


weefsel is en met fraaie kleuren prijkt. Aan de talrijke vormen, die de bloemkroon bij verschillende planten bezit, zullen wij een afzonderlijk hoofdstuk wijden.

De geslachtswerktuigen zijn de meeldraden en stampers, waarvan wij reeds eene beschrijving en afbeelding (fig. 1 en 2) gegeven hebben. Wat de honigkliertjes betreft, dit zijn kleine organen, die steeds diep in de bloem verscholen liggen. Meestal zijn zij op den bloembodem geplaatst; niet zelden echter op de bloembladen of in het vruchtbeginsel. Zij zonderen een zoet vocht, den honig, af.

Fig. 6.

Bloem der Fuchsia, over-
langs doorgesneden.
De bloembekleedselen en geslachtswerktuigen staan op den bloembodem in kransen, die soms duidelijk gescheiden zijn, soms tot een spiraal ineenvloeien. Het laatste is het geval, wanneer het aantal der afzonderlijke deelen zeer groot is. Soms zijn de deelen van een krans vrij naast elkander geplaatst, in andere gevallen echter zijdelings met elkander vergroeid, zoodat zij een nauwe of wijde buis vormen. Zulk een vergroeiing komt het veelvuldigst bij den kelk voor; iets minder algemeen, doch volstrekt niet zeldzaam, bij de bloemkroon; betrekkelijk zeldzaam daarentegen bij de meeldraden.

In het midden van de buis der meeldraden staat de stamper; in de buis van den kelk de kroon. Is de bloemkroon vergroeid, zoo staan de meeldraden slechts zelden vrij in de buis, gelijk dit bij de heiplantjes en verwante geslachten voorkomt. Meestal echter zijn in dit geval de meeldraden niet op den bloembodem bevestigd, maar op de bloemkroon zelve ingeplant, zoodat zij, wanneer deze bij het verwelken der kroon afvalt, aan deze vastgehecht blijven en mede afvallen. De bloemen der Sering, der Primula's, der Vergeet-mij-nietjes,