Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
6
BESTUIVING EN BEVRUCHTING.


wijd (fig. 4), of wel van boven halsvormig vernauwd zijn (fig. 5). Steeds echter staan de bloembekleedselen en de meeldraden op den rand des bloembodems, terwijl in het midden der holte de stamper (fig. 4) of de stampers (fig. 5) staan. Iedereen kent den bloembodem der rozen in den toestand, waarin deze als rozebottel, hetzij geconfijt, hetzij als zoogenaamd zoet zuur ingemaakt, gegeten wordt. Deze rozebottels zijn toch niets anders dan de bloembodems van de bottelroos, die, tijdens het rijpworden der droge en harde vruchtjes in zijn binnenste, zelf vleezig en rood geworden is.


Fig. 4.     Fig. 5.
Perzikbloesem, overlangs
doorgesneden.
Bloem der roos, overlangs
doorgesneden.


Niet zelden is de bloembodem inwendig hol; dan bevindt zich het vruchtbeginsel in deze holte, en staat de stijl, of wel de stijlen, op den top des bloembodems ingeplant. Zoo bijv. bij appel- en perebloesem. Soms is daarbij de bloembodem buisvormig uitgerekt, zoodat de bloembekleedselen en de meeldraden op een afstand van het holle gedeelte staan; een bijzonderheid, waarvan Fuchsia's de meest bekende voorbeelden geven.

De bloembekleedselen vormen òf één òf twee kransen. In het eene geval heeten zij te zamen bloemdek, zooals bij leliën, tulpen en hyacinthen; in het andere geval heet de buitenste krans kelk, de binnenste kroon. Gewoonlijk is de kelk groen van kleur en stevig van maaksel, terwijl de kroon teeder van