Pagina:Het leven der bloem (1900).djvu/50

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
38
DE MEELDRADEN EN HET STUIFMEEL.


hier naar beneden kruipen om de honigkliertjes te bereiken. Hebben zij allen aanwezigen honig verzameld, zoo keeren zij weer naar den top der zuil terug, en vliegen van daar naar een andere bloem, waar zij geheel op de zelfde wijze te werk gaan. Het is hoogst interessant de zekerheid en bijna mechanische gelijkvormigheid waar te nemen, waarmede vooral de meer ontwikkelde soorten van insekten, de bijen en hommels, in deze bloemen den honig verzamelen. Minder ontwikkelde insekten gaan daarbij gewoonlijk minder handig te werk. Het sterkste contrast leveren de Onze-lieven-heers-beestjes, die halfkogelronde, bruinroode torretjes, die zoo veelvuldig op bladen en bloemen van planten gezien worden. Deze toch plaatsen zich met hun zware lichaam niet zelden op de bloembladen, tengevolge waarvan deze, die toch zoo gemakkelijk uitvallen, aan hun voet losbreken, en met tor en al ter aarde vallen. Zelfs een herhaalde ondervinding is niet in staat het Onze-lieven-heers-beestje slimmer te maken en het de bloembladen te doen vermijden.

Doch keeren wij tot ons eigenlijk onderwerp terug. Eerst beginnen de vijf buitenste, kleinste meeldraden te bloeien. Zoodra zij door de talrijke bezoeken der insekten hun stuifmeel verloren hebben buigen zij zich uitwaarts, en gaan tegen de bloembladen aanliggen. Dan bloeien de vijf andere meeldraden, en na verloop van eenigen tijd verlaten ook deze het midden der bloem, om zich tegen de bloembladen aan te drukken. Nu staat de stijl alleen; tot nu toe was zoowel deze, als de knopvormige stempel aan zijn top, door de meeldraden zoo volkomen verborgen, dat hij niet zichtbaar was. De stempel splitst zich nu in vijf slippen, die meestal een roode kleur aannemen, en weldra aan hun bovenzijde kleverig worden. Zijn zij met stuifmeel uit andere bloemen bedekt, zoo verwelken ook zij na eenigen tijd, de stijl groeit dan verder uit, om op de rijpe vrucht dat eigenaardige snavelvormige uitsteeksel te vormen, dat aan onze inlandsche geslachten van Geraniums de namen Ooijevaarsbek en Reigersbek heeft doen geven.

Elke bloem der Geraniums vertoont dus drie verschillend