zelfden vorm, als die wij in fig. 38 D voorgesteld vinden; er zijn er hier echter vijf. Er zijn tien meeldraden, vijf lange en vijf korte: zij komen gewoonlijk met hunne toppen niet buiten de buis der bloemen te voorschijn. Hun groot aantal maakt dat het bovenste deel dezer buis bijna vol met stuifmeel is, terwijl onderin de honig wordt afgezonderd. Evenals bij de muurbloem is het ook hier voor vlinders, die deze bloemen met voorliefde bezoeken, niet mogelijk den honig te bereiken zonder den bek aan alle kanten met stuifmeel te beladen. De beide sierlijk gekromde draadvormige organen, die uit het hart der bloem komen, zijn de stempels, die elk door middel van een stijl op het vruchtbeginsel zijn vastgehecht. Men ziet licht in, dat een vlinder ook deze organen met den bek zal aanraken, terwijl hij op den bloembodem naar den honig zoekt, en dat dus gemakkelijk het stuifmeel op de stempels zal gebracht worden. Doch ook hier geeft de natuur de voorkeur aan een bestuiving der eene bloem met stuifmeel uit een andere bloem. Dezelfde beschrijving als voor de Anjelieren geldt ook voor de bekende Duizendschoonen, die tot hetzelfde geslacht (Dianthus) behooren.
Veel verwikkelder is de bouw der bloemen bij de gewone Erwt, en die groote reeks van met haar verwante gewassen, die in de plantkunde tot de familie der vlinderbloemigen gerekend wordt. Latherussen, Lupinen, Goudenregens, Acacia's, de verschillende soorten van klaver, van boonen en talrijke andere zeer bekende planten, te veel om ze allen op te noemen, behooren tot deze familie.
Onze figuur 39 A stelt een bloem van de erwt in haar geheel voor; links ziet men den korten bloemsteel en den kelk, die buisvormig is en in slippen uitloopt. Van de bloembladen ziet men slechts de breedere gedeelten; de onderste smallere gedeelten zijn door den kelk omsloten en verborgen. Deze bloembladen zijn vijf in getal, en zeer verschillend van vorm (fig. 39 B'). Het bovenste, grootste, heet de vlag en omvat de overigen; van deze omvatten de beide vleugels (a, a) op hunne beurt de beide onderste bloembladen, die met elkander vergroeid zijn tot een lichaam, dat min of meer op den kiel