Pagina:Het recht en de maatschappij (Hamaker 1888).djvu/25

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

11

Van de empirische wereld moest zij zich terug trekken naar haar eigenaardig gebied, dat der begrippen, van den waargenomen tot den gedachten mensch. Hoe deze zich, krachtens zijn wezen, zou gedragen in de verschillende omstandigheden waarin men zich hem denken kon, dat moest worden onderzocht. En het recht was niets anders als de regelen van doen en laten, die op deze wijze voor den dag kwamen.
De naam natuurrecht, die aan het aldus gevonden stelsel gegeven werd, is door het gezegde verklaard maar niet geheel gerechtvaardigd. Want datgene, waarvan men uitging, was niet, wat de naam zou doen denken, de natuurmensch zooals hij geacht kan worden vóór vele eeuwen in deze empirische wereld bestaan te hebben, maar het wezen van den mensch zooals hij hier op aarde nooit bestaan had en nooit bestaan zou doch door de rede was gevonden in de wereld der gedachte. Beide zaken echter, de oorsprong der dingen in de natuur en de grond der dingen in de gedachte worden naar het schijnt gemakkelijk verwisseld en zoo kan ons ook hier een verwisseling van het wezen van den mensch als uitgangspunt van de redeneering met den natuurmensch, het uitgangspunt van de menschelijke maatschappij, niet verwonderen. Beter dan die van natuurrecht drukt de naam van rederecht, die er later veelal aan gegeven werd, het gronddenkbeeld van de theorie uit. Want dit gronddenkbeeld is juist, dat het recht door de Rede gedacht en aan de menschen, als redelijke wezens, ter navolging voorgehouden wordt.
Langs den in het voorgaande beschreven weg nu