Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

werd gespeeld evengoed als geschilderd of in prent gebracht. De hertog van Bourgondië laat hem in 1449 opvoeren in zijn hôtel te Brugge.[1] Hadden wij eenig denkbeeld van de uitmonstering van zulk een spel: de kleuren, de bewegingen, het glijden van licht en schaduwen over de dansenden, wij zouden nog beter de ernstige verschrikking begrijpen, die de Doodendans over de gemoederen bracht, dan het ons de houtsneden van Guyot Marchant en van Holbein doen.

De houtsneden, waarmee de Parijsche drukker Guyot Marchant in 1485 de eerste uitgave van de Danse macabre versierde, waren zoo goed als zeker, evenals de verzen, ontleend aan den beroemdsten en oudsten aller Doodendansen, die welke in het jaar 1424 als muurschildering in de galerij van het kerkhof der Innocents te Parijs was aangebracht.[2] Zij is in de zeventiende eeuw door afbraak van de galerij verdwenen. Het is de meest populaire verbeelding van den dood geweest, die de Middeleeuwen hebben gekend: duizenden hebben dag in dag uit op die zonderlinge en macabere plaats van samenkomst, die het kerkhof der Innocents was, de eenvoudige figuren aanschouwd en de bevattelijke verzen, waarvan elk couplet met een bekend spreekwoord eindigde, gelezen, zich getroost over de gelijkheid in den dood en gehuiverd voor het einde. Nergens kon die aapachtige dood zoo op zijn plaats zijn, die grinnikend, met de passen van een ouden stijven dansmeester, den paus, den keizer, den edelman, den daglooner, den monnik, het kleine kind, den zot en al de andere beroepen en standen uitnoodigend meetrekt. Geven de houtsneden van 1485, die blijkens de kleederdracht geen getrouwe copie zijn, nog eenigszins den indruk weer van de vermaarde muurschildering? Misschien zal men daarvoor nog eêr moeten zien naar den Doodendans uit de kerk van La Chaise-Dieu,[3] waar het spookachtige van de voorstelling nog verhoogd wordt door den half-voltooiden staat der schildering.

Het lijk, dat veertig maal terugkeert, om den levende te halen, is eigenlijk nog niet de Dood, maar de doode. De verzen noemen de figuur Le mort (bij den doodendans der vrouwen La morte); het is een danse des morts, niet de la Mort. Het is ook hier niet een geraamte, maar een nog niet geheel ontvleescht lichaam met den gespleten hollen buik. Eerst omstreeks 1500 wordt de figuur van den grooten danser een geraamte, zooals wij het van Holbein kennen. Dan heeft zich de voorstelling van een vagen dooden dubbelganger gecondenseerd tot die van den Dood als actieven, persoonlijken levenseindiger. Zoo was hij in de Middeleeuwen nog niet verbeeld. In den ouderen doodendans is de onvermoeide danser nog de levende zelf, zooals hij zijn zal in de naaste toekomst, een angstwekkende verdubbeling van zijn persoon, het beeld, dat hij in den spiegel ziet; niet, zooals sommigen willen, een vroeger gestorvene van gelijken stand of waardigheid. Juist dit: gij zijt het zelf, gaf aan den doodendans zijn huiveringwekkendste kracht.

Ook in het fresco, dat de gewelfde overhuiving sierde van het grafmonument van koning René en zijn gemalin

  1. Laborde, II. I, 393.
  2. Journal d'un bourgeois, p. 203.
  3. Eenige reproducties bij Mâle t.a.p. en in Gazette des beaux arts 1918, avril-juin p. 167.