Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/133

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

VI
DE TEUGELLOOZE VERBEELDING VAN HET HEILIGE


De doodsvoorstelling kan gelden als voorbeeld van het laat-middeleeuwsche denkleven in het algemeen: het is als een uitvloeien, een verzanden van de gedachte in het beeld. De gansche inhoud van het gedachtenleven wil uitgedrukt worden in verbeeldingen; al het goud wordt aangemunt in kleine, dunne schijven. Door die teugellooze behoefte aan verbeelding was het heilige voortdurend blootgesteld aan veruiterlijking en verstarring.

Het geheele proces van de ontwikkeling der volksvroomheid in de latere Middeleeuwen kan niet bondiger worden uitgedrukt dan in de volgende woorden van Jakob Burckhardt uit zijn Weltgeschichtliche Betrachtungen. "Eine mächtige Religion entfaltet sich in alle Dinge des Lebens hinein und färbt auf jede Regung des Geistes, auf jedes Element der Kultur ab. Freilich reagieren dann diese Dinge mit der Zeit wieder auf die Religion; ja deren eigentlicher Kern kann erstickt werden von den Vorstellungs- und Bilderkreisen, die sie einst in ihren Bereich gezogen hat. Das 'Heiligen aller Lebensbeziehungen' had seine schicksalsvolle Seite." En verderop: "Nun ist aber keine Religion jemals ganz unabhängig von der Kultur der betreffenden Völker und Zeiten gewesen. Gerade, wenn sie sehr souverän mit Hilfe buchstäblich gefasster heiliger Urkunden herrscht und scheinbar Alles sich nach ihr richtet, wenn sie sich 'mit dem ganzen Leben verflicht', wird dieses Leben am unfehlbarsten auch auf sie einwirken, sich auch mit ihr verflechten. Sie hat dann später an solchen innigen Verflechtungen mit der Kultur keinen Nutzen mehr, sondern lauter Gefahren; aber gleichwohl wird eine Religion immer so handeln, so lange sie wirklich lebenskräftig ist."[1]

Het leven der middeleeuwsche christenheid is in al zijn betrekkingen doortrokken, geheel verzadigd met godsdienstige voorstellingen. Daar is geen ding en geen handeling, waarin niet voortdurend de betrekking tot Christus en het geloof wordt gelegd. Maar in die oververzadigde atmosfeer is de religieuze spanning, de daadwerkelijke transcendentie, het uittreden uit het hier-en-dit niet steeds aanwezig. Blijft die spanning uit, dan verdooft alles tot schrikwekkende alledaagsche onheiligheid, een verbazende deeszijdigheid in geenzijdige vormen. Zelfs bij een subliemen heilige als Heinrich Suso, bij wien de religieuze spanning misschien geen oogenblik te kort schoot, blijft toch de val naar het ridicule niet uit. Subliem, wanneer hij, gelijk de ridder Boucicaut het om der wille van een aardsche geliefde deed, allen vrouwen eer bewijst om Maria, en voor een arme terzijde in het slijk treedt. Hij volgt de gebruiken der aardsche min, en viert den jaarsdag en den Meidag zijn liefde voor de Wijsheid, zijn bruid, met een krans en een liedje. Hoort hij een minneliedje, dan past hij het terstond toe op zijne Wijsheid. Maar wat van het volgende? Aan tafel placht Suso, als hij een appel at, dien in vieren te snijden: drie partjes at hij in naam der Drieëenheid en het vierde at hij "in der minne, als diu

  1. J. Burckhardt, Weltgeschichtliche Betrachtungen, 1905, S. 97, 147.