Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/188

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

delijk leven gehad. Een recrudescentie van die voorstelling beleefde één der Rose-figuren, namelijk Danger, wat in de amoureuze taal den te bedriegen echtgenoot ging beteekenen.

Herhaaldelijk ziet men, om een gedachte uit te drukken, waar het bijzonder op aankomt, naar de allegorie grijpen. Wanneer de bisschop van Chalons aan Philips den Goede een zeer ernstige waarschuwing omtrent zijn politiek beleid wil geven, giet hij de remonstrance, die hij in het kasteel van Hesdin op Sint Andriesdag 1437 voor den hertog, de hertogin en hun gevolg ten beste geeft, in den vorm van een allegorie. Hij vindt Haultesse de Signourie troosteloos zitten, die eerst in het Keizerrijk, daarna aan het Fransche, tenslotte aan het Bourgondische hof heeft gewoond, en nu klaagt, ook daar te worden belaagd door Zorgeloosheid des vorsten, Slapheid van raad, Nijd van dienaren, Afpersing van onderdanen. Hij stelt er andere personnages tegenover, als Waakzaamheid des vorsten enz., die het ontrouwe hofgezin moeten verdrijven.[1] Elke hoedanigheid is hier verzelfstandigd en als persoon verbeeld.

De Burger van Parijs is een nuchter man, die zich zelden verlustigt in stijlversiering of gedachtenspel. Maar wanneer hij genaderd is tot het vreeselijkste, dat hij te beschrijven heeft: de Bourguignonsche moorden, die het Parijs van Juni 1418 den bloedgeur van September 1792 gaven, neemt hij de allegorie te baat.[2] "Lors se leva la deesse de Discorde, qui estoit en la tour de Mau-conseil, et esveilla Ire la forcenée et Convoitise et Enragerie et Vengence, et prindrent armes de toutes manières et bouterent hors d'avec eulx Raison, Justice, Memoire de Dieu et Atrempance moult honteusement." Zoo gaat het verder, afgewisseld door de directe beschrijving van den gruwel: "Et en mains que on yroit cent pas de terre depuis que mors estoient, ne leur demouroit que leurs brayes, et estoient en tas comme porcs ou millieu de la boe...."; de stortregens wasschen hun wonden schoon. — Wat beteekent juist hier de allegorie? Heeft zij hier niet de functie van een uitdrukkingsmiddel voor het tragische besef, de overbrenging van de vreeselijke gebeurtenissen op een plan boven dat van den individueelen toeleg der menschen?

Hoe levend de functie der personificatie en allegoriseering nog in de laatste Middeleeuwen was, blijkt juist uit die trekken, welke ons in dat alles het storendst schijnen. Wij kunnen een allegorie nog eenigermate genieten in tableau-vivant, de geijkte figuren behangen met onwezenlijke draperie, die aan iedereen zegt, dat het maar gekheid is. Maar de vijftiende eeuw kan de allegorische figuren zoo goed als de heiligen nog laten rondloopen in de kleeren van den dag. En zij kan ieder oogenblik nog nieuwe verpersoonlijkingen scheppen voor elke gedachte, die zij wil uitdrukken. Als Charles de Rochefort in l'Abuzé en court de moraliteit wil verhalen van den lichtzinnigen jongeling, die door het hofleven op 't slechte pad wordt gebracht, schudt hij een gansche reeks nieuwe allegorieën in den trant van de Rose uit zijn mouw; en al die voor ons zoo bleeke wezens: Fol cuidier, Folle bombance, tot het eind, wanneer Pauvreté en Maladie den jongeling meenemen naar het hospitaal, treden in de miniaturen, die het gedicht verluchten, op als jonkers van den tijd; zelfs le

  1. J. Mangeart, Catalogue des mss. de la bibl. de Valenciennes, 1860. p. 687.
  2. Journal d'un bourgeois, p. 96.