Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/201

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

grijpelijk en onbekend, ondoorgrondelijk en onuitsprekelijk is, en van alles wat hij werkt, gescheiden is door een onmetelijke en geheel onvergelijkelijke verschillendheid en uitnemendheid."[1] — De eenigende wijsheid (sapientia unitiva) wordt geheeten onredelijk, zinneloos en dwaas.[2]

Hoe verwant en hoe anders toch weer klinken de klanken uit het verre oude Indië. De leerling komt tot den meester en zegt: "Leer mij het brahma, eerwaarde! — Gene echter zweeg stil. Toen nu de ander ten tweeden male en ten derden male vroeg: Leer mij het brahma, eerwaarde! sprak de meester: Ik leer het u immers, maar gij verstaat het niet: deze âtman (het Zelf) is stil."[3] De goden willen van Prajâpati den âtman leeren kennen. Twee en dertig jaren wonen zij bij hem als brahma-leerlingen. Dan leert hij hun, dat het mannetje in het oog of het spiegelbeeld in het water het Zelf is, maar hen naziende spreekt hijzelf: Zonder het Zelf begrepen te hebben, gaan zij heen. — Na nog twee en dertig jaren openbaart hij aan Indra op diens bedenkingen: Die daar wandelt in den droom, dat is de âtman. En na nog eens denzelfden tijd: Datgene wat, als de mensch is ingeslapen, weggezonken, geheel tot rust gekomen, geen droom meer aanschouwt, dat is het Zelf.[4] — "Hij echter, de âtman is niet zoo en niet zoo"; de gansche reeks van tegengestelde ontkenningen wordt uitgeput, om zijn wezen te verklaren. "Gelijk iemand, door een geliefde vrouw omstrengeld, geen bewustzijn heeft van wat buiten of binnen is, zoo heeft ook de geest, door het uit-erkennen-bestaande Zelf omstrengeld, geen bewustzijn van wat buiten of binnen is. Dat is zijn wezensvorm, gestild van verlangen, zelf zijn verlangen, zonder verlangen, gescheiden van leed. Dan is vader niet-vader, moeder niet-moeder, wereld niet-wereld...."[5]


Was de verbeelding overwonnen? — Zonder beeld en metafoor kan geen enkele gedachte worden uitgedrukt, en van het onkenbare wezen der dingen gezegd, is ieder woord beeld. Van het hoogste en innigst begeerde enkel in negaties te kunnen spreken, bevredigt het gemoed niet, en telkens als de wijze is uitgepraat, moet de dichter weer komen. Het zoete lyrische gemoed van Suso vond van de sneeuwtoppen van het schouwen altijd weer den weg terug naar de bloemrijke verbeeldingen der oudere Bernardijnsche mystiek. Midden in de ekstase der hoogste contemplatie keert al de kleur en vorm der allegorie terug. Suso ziet de eeuwige Wijsheid, zijn geliefde: "Si swepte hoh ob ime in einem gewülkten throne (hemel): sie luhte als der morgensterne, und schein als diu spilndiu sunne; ire krone waz ewikeit, ire wat waz selikeit, ire wort süzzekeit, ire umbfang alles lustes gnuhsamkeit: si waz verr und nahe, hoh und nider; si waz gegenwürtig und doch verborgen; si liess mit ir umbgan, und moht si doch nieman begriffen."[6]

Er waren nog andere wegen terug van de eenzame hoogten der individueele, vorm- en beeldlooze mystiek.

  1. Dion. Cart. De contemplatione lib. III art. 5, Opera, t. XLI p. 259.
  2. Dion. Cart. De contemplatione, t. XLI p. 269, naar Dion. Areop.
  3. Cankara ad Brahmasûtram, 3. 2. 17.
  4. Chândogya-upanishad, 8.
  5. Brhadâranyaka-upanishad, 4, 3, 21, 22.
  6. Seuse, Leben, kap. 4, Bihlmeyer, Deutsche Schriften 1907, p. 14.