Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/207

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

que je cuidoie avoir, m'a jà du tout laissé." Dan ontplooit hij het kunstwerk van de zwartste politieke boosaardigheid, dat zijn geest in strengen stijl gebouwd had op den tekst: Radix omnium malorum cupiditas. Op schoolsche onderscheidingen en neventeksten is het geheel kunstig gedisponeerd; verlucht met exempelen uit de schrift en de historie; het krijgt een duivelsche levendigheid en een romantische spanning door de kleurige uitvoerigheid, waarmee de pleiter de snoodheden van den verslagene beschrijft. Het begint met de opsomming van twaalf verplichtingen, waardoor de hertog van Bourgondië gehouden was, den koning van Frankrijk te eeren, te beminnen en te wreken. Dan beveelt hij zich aan in de hulp van God, de Maagd en Sint Jan den Evangelist, om het eigenlijke betoog te beginnen: verdeeld in een major, een minor en een conclusie. Nu stelt hij zijn tekst voorop: Radix omnium malorum cupiditas. Daaruit worden twee toepassingen afgeleid: de begeerte maakt afvalligen, zij maakt verraders. Deze boosheden van apostasie en verraad worden verdeeld en onderverdeeld en daarna gedemonstreerd aan drie voorbeelden. Als de archetypen van den verrader rijzen Lucifer, Absalom en Athalia voor de verbeelding der hoorders op. Dan volgt de opstelling van acht waarheden, die den tyrannenmoord rechtvaardigen: wie tegen den koning conspireert, verdient dood en verdoemenis; hoe hooger hij staat, hoeveel te meer; ieder mag hem dooden. "Je prouve ceste verité par douze raisons en l'honneur des douze apostres": drie uitspraken van doctores, drie van philosophi, drie van juristen en drie uit de schrift. Zoo gaat het voort, tot de acht waarheden compleet zijn: een citaat uit De casibus virorum illustrium van "le philosophe moral Boccace" wordt aangehaald, om te bewijzen, dat men den tyran mag aanvallen uit een hinderlaag. Uit de acht waarheden volgen acht "correlaria" met een negende als toegift, waarin met toespelingen geduid werd op al de geheimzinnige gebeurtenissen, waarin de laster en de argwaan aan Orleans een gruwelijke rol hadden toegekend. Al de oude verdenkingen, die den hoogstrevenden en losbandigen prins van zijn jonge jaren af hadden vervolgd, werden tot gloeihitte weer opgerakeld: hoe hij in 1392 de opzettelijke aanlegger was geweest van het rampzalige "bal des ardents", toen zijn broeder de jonge koning ternauwernood was ontkomen aan den jammerlijken vuurdood van zijn gezellen in hun vermomming als wildemannen, door een onvoorzichtig bijgehouden toorts geraakt. Orleans' samensprekingen in het klooster der Celestijnen met "den toovenaar" Philippe de Mézières leverden de stof tot allerlei zinspelingen op moordplannen en giftmengerij. Zijn algemeen bekende gehechtheid aan tooverkunsten geeft aanleiding tot de levendigste gruwelverhalen: hoe Orleans op een Zondagmorgen met een afvalligen monnik, een ridder, een knape en een knecht naar la Tour Montjay aan de Marne reed; hoe de monnik daar twee duivelen deed verschijnen, gekleed in bruin-groen en geheeten Heremas en Estramain, die een degen, een dolk en een ring van een helsche wijding voorzagen, waarop het gezelschap een gehangene van de galg van Montfaucon ging halen enz. Tot uit den zinneloozen praat van den waanzinnigen koning wist meester Jan sinisteren zin te puren.

Nadat aldus eerst de beoordeeling op het niveau van het algemeen- zedelijke was verheven, door de zaak te