Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/258

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Een andere uiting van dit oppervlakkige naturalisme in de litteratuur van dezen tijd is het volgende. Hoewel Froissart's zin gericht is op het beschrijven van ridderlijke heldendaden, geeft hij toch, zijns ondanks zou men zeggen, in hooge mate de prozaïsche realiteit van den oorlog. Evengoed als Commines, die maling had aan de ridderij, beschrijft Froissart juist bijzonder goed de vermoeienis, de vergeefsche vervolgingen, de bewegingen zonder samenhang, het onrustige van een nachtverblijf. Hij weet meesterlijk talmen en wachten te beschrijven. [1]

In het sobere en exacte verhaal van de uiterlijke omstandigheden van een gebeurtenis bereikt hij soms zelfs een bijna tragische kracht, zooals in dat van den dood van den jongen Gaston Phébus, door zijn vader in drift doorstoken.[2] — Hij werkt zoo fotografisch, dat men onder zijn woorden de qualiteit van de vertellers, die hem zijn eindelooze faits divers meedeelden, kan herkennen. Alles bij voorbeeld, wat hij dankt aan zijn reisgenoot den ridder Espaing du Lyon, is voortreffelijk verteld. Overal waar de litteratuur eenvoudig observeerend werkt, zonder belemmering door conventie, is zij met de schilderkunst vergelijkbaar, al evenaart zij haar niet.

Juist omdat het aankomt op de onbevangen observatie van een geval, dat verhaald zal worden, moet men de litteraire schilderingen, die de schilderkunst het meest nabij komen, niet zoeken in de beschrijving der natuur. Want deze berust in de vijftiende eeuw nog niet op directe onbevangen observatie. Men vertelt een geval, omdat het belang inboezemt, en geeft dan de uiterlijke omstandigheden weer, zooals een gevoelige plaat ze opneemt. Van een bewust litterair procédé is daar nog geen sprake. Maar de natuurschildering, die in de schilderkunst als accessoire fungeert, dus onbevangen geschiedt, is in de letterkunde een bewust kunstmiddel. In de schilderkunst was de natuurafbeelding louter bijwerk, en kon daardoor zuiver en sober blijven. Juist omdat de vergezichten er voor het onderwerp niet op aan kwamen, niet deel hadden in den hieratischen stijl, konden de schilders der vijftiende eeuw in hun landschap een mate van harmonische natuurlijkheid geven, die de strenge ordonnantie van hun onderwerp hun nog in de hoofdvoorstelling ontzegde. De Egyptische kunst vertoont van dit verschijnsel een zuivere parallel: zij geeft in het modelleeren van een slavenfiguurtje, omdat het niet ter zake doet, den vormencode prijs, die anders de menschelijke gestalte verwringt, zoodat dan de mensenfiguren dezelfde onvergelijkelijke sobere natuurgetrouwheid bezitten als de dierfiguren.

Hoe minder verband het landschap houdt met de centrale voorstelling, des te harmonischer en natuurlijker wordt het in zich zelf afgesloten. Achter de drukke, bizarre, pompeuze aanbidding der koningen in de Très riches heures de Chantilly[3] verrijst het gezicht op Bourges in verdroomde teerheid, volmaakt van atmosfeer en rythme.

In de litteratuur zit de natuurbeschrijving nog geheel gehuld in het kleed der pastorale. Hierboven is reeds gesproken van den hoofschen strijd voor en tegen het

    p. 301. Vgl. de balladen van Henri Baude, ed. Quicherat (Trésor des pièces rares ou inédites, Paris 1856), p. 26, 37, 55, 79.

  1. Froissart, ed. Luce. I p. 56, 66. 71, XI p. 13, ed. Kervyn. XII p. 2, 23; vgl. ook Deschamps, III p. 42.
  2. Froissart ed. Kervyn, XI p. 89.
  3. P. Durrieu, Les très-riches heures de Jean de France duc de Berry, 1904, pl. 38.