Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Berry kunnen als voorbeelden van den wapenkoning- geschiedschrijver genoemd worden.


Als ideaal van schoon leven is de ridderlijke gedachte van zeer bijzondere gedaante. Het is een in zijn wezen aesthetisch ideaal, opgebouwd uit bonte fantazie en verheffende aandoening. Maar het wil zijn een ethisch ideaal: het middeleeuwsche denken kon aan een levensideaal slechts een edele plaats geven, door het in betrekking te stellen tot vroomheid en deugd. In die ethische functie schiet het ridder wezen steeds te kort; het wordt omlaaggetrokken door zijn zondigen oorsprong. Want de kern van het ideaal blijft de tot schoonheid verheven hoogmoed. Dit heeft Chastellain volkomen begrepen, wanneer hij zegt: "La gloire des princes pend en orguel et en haut péril emprendre; toutes principales puissances conviengnent en un point estroit qui se dit orgueil."[1] Uit den hoogmoed, gestyleerd en verheven, is de eer geboren, die de pool is van het adellijk leven. Terwijl in de middelmatige of ondergeschikte maatschappelijke verhoudingen — zegt Taine [2] — de voornaamste drijfveer het belang is, is de groote beweger bij de aristocratie de hoogmoed: "or, parmi les sentiments profonds de l'homme, il n'en est pas qui soit plus propre a se transformer en probité, patriotisme et conscience, car l'homme fier a besoin de son propre respect, et, pour l'obtenir, il est tenté de le mériter." Taine heeft zonder twijfel de neiging, om de aristocratie te fraai te zien. De werkelijke geschiedenis der aristocratieën geeft overal een beeld, waarin de hoogmoed gedoubleerd is met onbeschaamd eigenbelang. Des ondanks blijft — als omschrijving van het aristocratisch levensideaal — Taine's woord treffend. Het is verwant aan Burckhardt's bepaling van het Renaissance-eergevoel. "Es ist die rätselhafte Mischung aus Gewissen und Selbstsucht, welche dem modernen Menschen noch übrig bleibt, auch wenn er durch oder ohne seine Schuld alles übrige, Glauben, Liebe und Hoffnung eingebüsst hat. Dieses Ehrgefühl verträgt sich mit vielem Egoismus und grossen Lastern und ist ungeheurer Täuschungen fähig; aber auch alles Edle, das in einer Persönlichkeit übrig geblieben, kann sich daran anschliessen und aus diesem Quell neue Kräfte schöpfen".[3]

De persoonlijke eerzucht en roemzucht, die dan eens uitingen van een hoog eergevoel, dan weer veel meer uit onveredelden hoogmoed gesproten schijnen, zijn door Burckhardt in beeld gebracht als de kenmerkende eigenschappen van den Renaissance-mensch.[4] In tegenstelling met de afzonderlijke standseer en standenroem, zooals zij de echt-middeleeuwsche samenleving buiten Italië nog bezielden, beschrijft hij de algemeen- menschelijke eer en roem, waarnaar, onder sterken invloed van antieke voorstellingen, de Italiaansche geest sedert Dante streeft. Het schijnt mij toe, dat dit een der punten is, waarop Burckhardt den afstand tusschen Middeleeuwen en Renaissance, tusschen West-Europa en Italië te groot gezien heeft. Die roemliefde en eerzucht der Renaissance is in haar kern de ridderlijke eerzucht van vroeger tijd en Fransche herkomst, de standseer uitgebreid tot wijder gelding, ont-

  1. Chastellain, V p. 443.
  2. Les origines de la France contemporaine. La Révolution, I p. 190.
  3. Die Kultur der Renaissance in Italien,(10) II p. 155.
  4. l.c., I p. 152-165.