Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van Engeland te Parijs in 1431 gaan alle achttien hem voorop.[1]

Hoe levend de voorstelling gedurende de 15e eeuw en nog daarna gebleven is, bewijst het feit, dat men haar parodieerde: Molinet beproeft zijn luim aan een negental "preux de gourmandise".[2]Nog Frans I kleedde zich af en toe "à l'antique" om een der preux voor te stellen.[3]

Deschamps heeft evenwel nog op een andere wijze dan door de aanvulling met vrouwelijke pendanten de voorstelling uitgebreid. Hij verbond die vereering van oude heldendeugd aan het heden, plaatste haar in de sfeer van het opkomende Fransche militaire nationalisme, door aan de negen een tijd- en landgenoot als tienden preux toe te voegen: Bertrand du Guesclin.[4] Ook dat denkbeeld had succes; Lodewijk van Orleans liet in de groote zaal van Coucy het beeld van den dapperen connétable als tiende der preux opnemen.[5] Het was met reden, dat Orleans de gedachtenis van du Guesclin een bijzondere zorg wijdde; hij zelf was door den connétable ten doop gehouden, en deze had hem daarbij een zwaard in de hand gegeven. Van de figuur van den dapperen en berekenenden Bretonschen krijgsman neemt een nationaal-militaire heldenvereering haar uitgang. Het valt op te merken, dat deze in de 15e eeuw nog niet in de eerste plaats Jeanne Darc geldt. Allerlei veldoversten, die naast of tegen haar hadden gestreden, nemen in de verbeelding der tijdgenooten veel grooter en eervoller plaats in dan het boerenmeisje uit Domrémy. Velen spreken van haar nog zonder aandoening of vereering, meer als een curiositeit. Chastellain, die zijn Bourgondische gevoelens, als het pas gaf, merkwaardig op zij wist te zetten voor een pathetisch Fransch loyalisme, dicht een "mystère" op den dood van Karel VII, waarin al de aanvoerders, die voor hem de Engelschen bestreden hebben, als een eeregalerij van dapperen, een strofe zeggen, die hun daden vermeldt: Dunois, Jean de Bueil, Xaintrailles, La Hire zijn er bij, en tal van minder bekenden.[6]Het doet even aan als een reeks van Napoleontische generaals. Maar la Pucelle ontbreekt.

De Bourgondische vorsten bewaarden in hun schatkamer een aantal heldenrelieken van romantischen aard: een zwaard van Sint Joris, met diens wapen versierd, een zwaard, dat behoord had aan "messire Bertran de Claiquin" (du Guesclin), een tand van het everzwijn van Garin le Loherain, het souter, waaruit de heilige Lodewijk leerde in zijn kindsheid.[7] Hoe loopen de fantaziesferen van het ridderlijke en het religieuze hier ineen! Nog een schrede, en men is bij het armbeen van Livius, dat, plech-

  1. Journal d'un bourgeois, p. 274. Een gedicht van 9 strofen over de 9 dapperen in verschillende handschriften van Haarlemsche keuren uit de XVe eeuw, zie mijn Rechtsbronnen van Haarlem, p. xlvi vg. In het midden der 16e eeuw kent John Coke hen nog als The Nyne Worthyes, The debate betwene the Heraldes, ed. L. Pannier et P. Meyer, Le debat des hérauts d'armes, p. 108 § 171.
  2. Molinet, faictz et dictz, f. 151(v).
  3. La Curne de Sainte Palaye, II p. 88.
  4. Deschamps, no. 206, 239, II p. 27, 69, no. 312, II p. 324, Le lay du tres bon connestable B. du Guesclin.
  5. S. Luce, La France pendant la guerre de cent ans, p. 231: Du Guesclin, dixième preux.
  6. La mort du roy Charles VII. Chastellain, VI p. 440.
  7. Laborde, II p. 242, no. 4091; 138, no. 242, id. p. 146, no. 3343, p. 260, no. 4220, p. 266, no. 4255. Het souter is tijdens den Spaanschen successieoorlog verworven door Joan van den Berg, commissaris der Staten in België, en berust thans in de Leidsche Universiteitsbibliotheek.