Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

werd er geregeld een paar uur gelezen in "les haultes histoires de Romme".[1] Zijn hoogste behagen gold den helden der oudheid: Caesar, Hannibal en Alexander, "lesquelz il vouloit ensuyre et contrefaire".[2] Alle tijdgenooten hebben aan die opzettelijke navolging als drijfveer van zijn daden groot gewicht gehecht. "Il désiroit grand gloire, — zegt Commines — qui estoit ce qui plus le mettoit en ses guerres que nulle autre chose; et eust bien voulu ressembler à ses anciens princes dont il a esté tant parlé après leur mort."{[3] Chastellain zag hem dien hoogen zin voor groote daden en voor het schoone antieke gebaar de eerste maal in praktijk brengen. Het was bij zijn eerste komst als hertog binnen Mechelen in 1467. Hij had er een oproer te straffen; de zaak werd in alle vormen onderzocht en berecht, een der leiders ter dood veroordeeld, anderen voor eeuwig verbannen. Het schavot wordt op de markt opgericht, de hertog zit er tegenover; de schuldige ligt reeds geknield, de beul ontbloot het zwaard; toen roept Karel, die tot dusver zijn bedoeling verborgen had: "Houd op! Doe hem den blinddoek af en laat hem opstaan."

"Et me pareus de lors — zegt Chastellain — que le coeur luy estoit en haut singulier propos pour le temps à venir, et pour acquérir gloire et renommée en singulière oeuvre."[4]

Het voorbeeld van Karel den Stoute is geschikt, om te doen zien, hoe de geest der Renaissance, de zucht naar het schoone antieke leven, direct wortelt in het ridderideaal. Het is, als men hem met den Italiaanschen virtuoso vergelijkt, slechts een verschil van belezenheid en van smaak. Karel las zijn klassieken nog in vertaling, en zijn levensvorm is nog flamboyant-gothiek.

Dezelfde onscheidbaarheid van het ridderlijke en het renaissance-element vertoont de cultus der negen dapperen, "les neuf preux". Die groep van negen helden, drie heidenen, drie joden, drie christenen, komt op in de ridderlijke litteratuur; zij wordt het eerst aangetroffen in de ‘‘Voeux du paon’‘ van Jacques de Longuyon omstreeks 1312.[5] De keus der helden verraadt den nauwen samenhang met de ridderlijke romantiek: Hector, Caesar, Alexander — Jozua, David, Judas Maccabaeus — Artur, Karel de Groote en Godfried van Bouillon. Van zijn leermeester Guillaume de Machaut neemt Eustache Deschamps de gedachte over; hij wijdt er tal van gedichten aan.[6] Waarschijnlijk is hij het geweest, die aan de behoefte aan symmetrie, welke den laat-middeleeuwschen geest zoo sterk eigen is, voldeed, door aan de 9 preux 9 preuses toe te voegen. Hij zocht er eenige, ten deele vrij zonderlinge, klassieke figuren voor bijeen uit Justinus en andere litteratuur: o.a. Penthesilea, Tomyris, Semiramis, en verhaspelde de meeste namen geducht. Dit belette het denkbeeld niet, om opgang te maken, en zoo vindt men preux en preuses bij de lateren, zooals in ‘‘Le Jouvencel,’‘ terug. Zij staan afgebeeld op tapijten, men verzint hun blazoenen; bij den intocht van Hendrik VI

  1. La Marche, II p. 216, 334.
  2. Ph. Wielant, Antiquités de Flandre, ed. De Smet (Corp. chron. Flandriae IV) p. 56.
  3. Commines, I p. 390, vgl. de anecdote bij Doutrepont, p. 185.
  4. Chastellain, V p. 316-319.
  5. P. Meyer, Bull. de la soc. des anc. textes français 1883, p. 45-54.
  6. Deschamps. nos. 12, 93, 207, 239, 362, 403, 432, 652. I p. 86, 199, II p. 29, 69, X p. xxxv. Ixxviss.