Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/78

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ringen van den pompeuzen Polonius Chastellain getuigen van den vromen inhoud van het Gulden Vlies; in het geheele ritueel der orde nemen kerkgang en mis een overwegende plaats in: de ridders zitten in kanunnikstoelen, de ernstige cultus van de afgestorven leden beweegt zich geheel in kerkelijke sfeer.

Geen wonder dus, dat het lidmaatschap van een ridderorde gevoeld wordt als een sterke, heilige band. De ridders van de Sterorde van koning Jan II zijn verplicht, andere orden, waartoe zij mochten behooren, zoo mogelijk prijs te geven.[1] De hertog van Bedford wil aan den jongen Philips van Bourgondië de orde van den kouseband opdringen, om hem daardoor vaster aan Engeland te binden, maar de Bourgondiër begrijpt, dat hij dan voor altijd aan den Engelschen koning gebonden zal zijn, en weet de eer beleefd te ontgaan.[2] Wanneer dan ook later Karel de Stoute den kouseband wel aanneemt, en zelfs draagt, beschouwt Lodewijk XI dit als een breuk van het verdrag van Péronne, dat den hertog verbood, zonder 's konings toestemming een verbond met Engeland aan te gaan.[3] Men kan de Engelsche gewoonte, om buitenlandsche orden niet aan te nemen, beschouwen als een traditioneele rest van het besef, dat de orde verplicht tot trouw aan den vorst, die haar schenkt.

Ondanks die heiligheid voelt men toch den twijfel aan den ernst van al die fraai opgezette vormen. Waartoe anders steeds weer die uitdrukkelijke verzekeringen, dat het alles was voor hooge, wijdstrekkende doeleinden? Philips van Bourgondië, de edele hertog, heeft zijn Toison d'or gesticht, zegt de rijmer Michault:

"Non point pour jeu ne pour esbatement
Mais à la fin que soit attribuée
Loenge à Dieu trestout premierement
Et aux bons gloire et haulte renommée."[4]

Ook Guillaume Fillastre betoogt in den aanhef van zijn werk over het Gulden Vlies, de beteekenis daarvan te zullen verklaren, opdat men bevinde, dat de orde geen ijdelheid is of een zaak van weinig gewicht. Uw vader, spreekt hij Karel den Stoute toe, "n'a pas, comme dit est, en vain instituée ycelle ordre."[5]

Het was noodig, die hooge bedoelingen te accentueeren, wilde het Gulden Vlies die eerste plaats veroveren, die de hoogmoed van Philips begeerde. Want het stichten van ridderorden was sedert lang een ware mode. Ieder vorst moest zijn orde hebben, zelfs aanzienlijke edelen bleven niet achter. Daar is Boucicaut met zijn Ordre de la Dame blanche à l'escu verd, ter verdediging van de hoofsche minne en van verdrukte vrouwen. Daar is koning Jan met zijn Chevaliers Nostre Dame de la Noble Maison (1351), gewoonlijk naar hun insigne de orde van de Ster genoemd. In het Edele Huis te Saint Ouen bij Saint Denis hadden zij een "table d'oneur", waaraan bij de plechtigheden moesten plaatsnemen de drie dapperste prinsen, de drie dapperste baanroedsen (bannerets) en de drie dapperste ridders (bachelers). Daar is Pierre de Lusignan met de orde van het Zwaard, die van zijn leden een zuiver leven eischte en hun het zinrijk symbool om-

  1. Statuten der orde, bij Luc d'Achéry. Spicilegium, III p. 730.
  2. Chastellain. II p. 10.
  3. Chronique scandaleuse, I p. 236.
  4. Le songe de la thoison d'or, bij Doutrepont, p. 154.
  5. Fillastre. Le premier volume de la toison dor. Paris 1515, fol. 2.