Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De eerste ridderorden, de drie groote van het Heilige land en de drie Spaansche, waren als een zuiverste belichaming van middeleeuwschen geest ontsproten uit de verbinding van het monniks- en het ridderideaal, in den tijd toen de strijd tegen den islam wonderlijke werkelijkheid was geworden. Zij waren gegroeid tot groote staatkundige en economische instellingen, ontzaglijke vermogenscomplexen en financieele machten. Hun politieke nuttigheid had zoowel hun geestelijk karakter als het ridderspel-element op den achtergrond gedrongen, en hun economische verzadiging at weer hun politieke nuttigheid op. Toen de Tempeliers en de Johanniters bloeiden en nog in het Heilige land zelf werkten, had het ridderwezen een reëele politische functie vervuld, en waren de ridderorden als 't ware vakorganisaties van groote beteekenis geweest.

Doch in de veertiende en vijftiende eeuw was het ridderwezen enkel meer hoogere levensvorm, en daarmee was ook in de ridderorden het element van edel spel, dat in hun kern besloten lag, weer op den voorgrond gekomen. Niet dat zij enkel spel waren geworden. Als ideaal zijn zij nog altijd vervuld van hoog ethisch en politiek streven. Maar het is waan en droom, ijdele plannenmakerij. De merkwaardige idealist Philippe de Mézières ziet het heilmiddel der tijden in een nieuwe ridderorde, die hij de Ordre de la passion heeft genoemd.[1] Hij wil er alle standen in opnemen. Trouwens ook de groote ridderorden der kruistochten hadden zich reeds de deelneming van niet-edelen ten nutte gemaakt. De adel zal den grootmeester en de ridders leveren, de geestelijkheid den patriarch en zijn suffraganen, de poorters zullen broeders zijn en de landlieden en handwerkers servanten. Zoo zal de orde een hechte samensmelting der standen zijn voor het groote doel der Turkenbestrijding. Er zullen vier geloften zijn. Twee zijn de oude, die monniken en geestelijke ridders deelden: armoede en gehoorzaamheid. Maar voor het volstrekte celibaat stelt Philippe de Mézières de echtelijke kuischheid in de plaats; hij wilde het huwelijk veroorloven om de praktische redenen, dat het Oostersche klimaat het eischte en dat de orde begeerlijker zou zijn. De vierde gelofte, aan vroegere orden onbekend, is summa perfectio, de hoogste individueele zedelijke volmaking. Zoo vloeiden hier in het bonte beeld van een ridderorde al de idealen ineen, van politieke plannenmakerij af tot het streven naar de verlossing toe.

In het woord "Ordre" waren een menigte beteekenissen, van de hoogste heiligheid tot het nuchterste groepsbesef, ongescheiden vereenigd. Het beduidde zoowel maatschappelijken stand als priesterwijding, monniks- en ridderorde. Dat inderdaad aan ordre in de beteekenis van ridderorde nog iets van geestelijke waarde eigen was, blijkt uit het feit, dat men er ook het woord religion voor gebruikte, dat men allicht tot de kloosterorden beperkt zou wanen. Chastellain noemt het Gulden Vlies "une religion", zooals hij 't ook een kloosterorde doet, en spreekt er altijd van in den toon van een heilig mysterie.[2] Olivier de la Marche spreekt van een Portugees als een "chevalier de la religion de Avys." [3] En niet alleen de eerbiedige sidde-

  1. N. Jorga. Phil, de Mézières, p. 348.
  2. Chastellain, II p. 7, IV p. 233 cf. 269. VI p. 154.
  3. La Marche, I p. 109.