Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

du monde."[1] De onbekendheid van den ridder is een vaste fictie; hij heet "le blanc chevalier", "le chevalier mesconnu", "le chevalier à la pélerine", of wel hij treedt op als een held uit den roman en heet zwaanridder, of draagt het wapen van Lancelot, Tristan of Palamedes.[2]

Meestal wordt over het geval een uiterlijk waas van melancholie gespreid; la Fontaine des pleurs zegt het al in den naam; de schilden zijn wit, violet en zwart, alle bezaaid met witte tranen; men raakt ze aan uit medelijden met de "Dame de pleurs". Bij de Emprise du dragon komt koning René in rouwend zwart (wel mocht hij), om het afscheid van zijn dochter Margareta, die koningin van Engeland werd. Het paard is zwart, met een rouwdekkleed, de lans is zwart, het schild is sabel met zilveren tranen. Ook bij de Arbre Charlemagne zijn de schilden zwart en violet met gouden en zwarte tranen.[3] Niet altijd echter is het in den somberen toon gezet: een andermaal houdt de onverzadelijke schoonheidsvriend koning René de Joyeuse garde bij Saumur. Veertig dagen viert hij feest in het houten kasteel "de la joyeuse garde" met zijn gemalin en dochter en met Jeanne de Laval, die zijn tweede echtgenoot zou worden. Voor haar is heimelijk het feest bereid. Het kasteel is opzettelijk gebouwd, geschilderd en getapisseerd; alles is in rood en wit. Bij zijn Pas d'armes de la bergère is alles gestoffeerd in herderstrant, de ridders en dames als herders en herderinnen met staf en doedelzak, allen in grijs met goud en zilver.[4]

Het groote spel van het schoone leven als droom van edelen moed en trouw had niet alleen dien vorm van het kampgevecht. Er is een tweede vorm, even belangrijk: de ridderorde. Al zou het niet gemakkelijk vallen, een regelrecht verband te bewijzen, het kan voor niemand, die eenigszins bekend is met de gebruiken van primitieve volken, twijfelachtig zijn, dat evenzeer de ridderorde als het tournooi en de ridderwijding zelf hun sterkste wortels hebben in heilige gebruiken van een verren voortijd. De ridderslag is een ethisch en sociaal uitgewerkte puberteitsritus, het aanleggen van de wapenen aan den jongen krijger. Het kampspel is als zoodanig overoud, en eertijds vervuld van heilige beteekenis. De ridderorde kan niet gescheiden worden van de mannenbonden der wilde volken.

Dit verband kan hier echter slechts als een onbewezen stelling vooropgesteld worden; het is hier niet te doen om een ethnologische hypothese te staven, maar om de ideeënwaarde van het vol-ontwikkelde ridderwezen voor oogen te brengen; en dat in die waarde nog iets van die primitieve elementen is overgebleven, wie zal het ontkennen?

Weliswaar is in de ridderorde het christelijk element van de voorstelling zoo sterk, dat ook een verklaring uit louter kerkelijke en politische, zuiver middeleeuwsche grondslagen op zich zelf overtuigend zou kunnen zijn, als men niet wist, dat algemeen verbreide, primitieve parallelen als verklaringsgrond daarachter stonden.

  1. La Marche, III p. 123; Molinet. V p. 18.
  2. La Marche, II p. 118, 121, 122, 133, 341; Chastellain, I p. 256. VIII p. 217, 246.
  3. La Marche, II p. 173, I p. 285; Oeuvres du roi René, I p, lxxv.
  4. Oeuvres du roi René, I p, lxxxvi, II p. 57.