Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eeuw niet meer bewust. Voor ons spreekt zulk een ondergrond vooral zeer direct uit het veelvuldig gebruik van kluisters als teeken van een gelofte. Op 1 Januari 1415 doet hertog Jean de Bourbon, "désirant eschiver oisiveté, pensant y acquérir bonne renommée et la grâce de la très-belle de qui nous sommes serviteurs", de gelofte om met zestien andere ridders en knapen gedurende twee jaar elken Zondag aan het linkerbeen een boei als van een gevangene te dragen, de ridders in goud, de knapen in zilver, totdat hij zestien ridders vindt, die het gezelschap willen bestrijden in een gevecht te voet "à outrance".[1] Jacques de Lalaing ontmoet te Antwerpen in 1445 een Siciliaanschen ridder Jean de Boniface, die als "chevalier aventureux" van het hof van Arragon gekomen is. Hij draagt aan het linkerbeen een ijzer, zooals de slaven het dragen, hangende aan een gouden keten, een "emprise" ten teeken dat hij vechten wou.[2] In den roman van den ‘‘Petit Jehan de Saintré’‘ draagt de ridder Loiselench twee gouden ringen aan arm en been, elk aan een gouden keten, totdat hij een ridder vindt, die hem "verlost" van zijn emprise.[3] Want zoo heet het: "délivrer"; men raakt het teeken aan, als het gaat "pour chevalerie"; men rukt het af, als het om 't leven gaat. — Reeds La Curne de Sainte Palaye heeft opgemerkt, dat bij de oude Chatti volgens Tacitus volkomen hetzelfde gebruik werd aangetroffen[4]. Ook de kluisters, die boetelingen op hun bedevaart droegen, of die vrome asceten zich zelf aanlegden, zijn van de emprises der laat-middeleeuwsche ridders niet te scheiden.

Wat de beroemde feestelijke geloften der vijftiende eeuw, met name de Voeux du Faisan bij het hoffeest van Philips den Goede te Rijsel in 1454, ter voorbereiding van den kruistocht ons van dit alles nog te zien geven, is niet veel meer dan een fraaie hoofsche vorm. Niet dat de spontane gewoonte, om in nood of sterke gemoedsbeweging een gelofte te doen, iets van haar kracht zou hebben verloren. Zij heeft zoo diepe psychologische wortelen, dat zij aan beschaving noch geloof gebonden is. Doch de ridderlijke gelofte als cultuurvorm, als een tot levenstooi verheven zede, beleeft in die pralende buitensporigheid van het Bourgondische hof haar laatste phase.

Het thema van de handeling is nog altijd het onmiskenbaar overoude. Men doet de geloften aan het feestmaal, en zweert bij een vogel, die opgedragen en later gegeten wordt. Ook de Noormannen kennen de met elkaar wedijverende geloften bij het feestmaal in dronkenschap; een der vormen is die, waarbij men het everzwijn aanraakt, dat opgedragen wordt.[5] De fazant van het beroemde feest te Rijsel schijnt wel een levende te zijn geweest.[6] De geloften worden afgelegd aan God en Onze Lieve Vrouw, aan de dames en aan den vogel. Het schijnt niet gewaagd, te veronderstellen, dat de godheid hier niet de oorspronkelijke ontvanger der geloften is: inderdaad geloven velen alleen aan de dames en den vogel.[7] In de onthoudingen, die men zich oplegt, is

  1. Douet d'Arcq. Choix de Pièces inédites rel, au règne de Charles VI. (Soc, de l'hist, de France 1863) I p. 370.
  2. Le livre des faits de Jacques de Lalaing, chap. XVI ss.. Chastellain. VIII p. 70.
  3. Le petit Jehan de Saintré, chap. 48.
  4. Germania cap. 31; La Curne, I p. 236.
  5. Heimskringla. Olafssaga Tryggvasonar, cap. 35; Weinhold. Altnordisches Leben, p. 462.
  6. La Marche, II p. 366.
  7. La Marche. II p. 381-387.