Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/87

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

aan wijdde, de politieke fantasten, zooals Philips de Goede het met al zijn sluwe berekening was.

Alle koningen hadden de bevrijding van Jeruzalem nog altijd tot een obligate levenstaak. In 1422 is Hendrik V van Engeland stervende. De jonge veroveraar van Rouen en Parijs wordt weggerukt midden uit het werk, waarmee hij Frankrijk in ellende had gestort. De geneesheeren hebben hem aangezegd, dat hij geen twee uur meer heeft te leven; de biechtvader en andere geestelijken zijn verschenen, de zeven boetpsalmen worden gelezen. Als het woord klinkt: Benigne fac, Domine, in bona voluntate tua Sion, ut aedificentur muri Jerusalem,[1] laat de koning stilhouden en zegt luide, dat het zijn voornemen was geweest, om na het herstellen van den vrede in Frankrijk Jeruzalem te gaan veroveren, "se ce eust esté le plaisir de Dieu son créateur de le laisser vivre son aage". En daarna laat hij de lezing der boetpsalmen voltooien, en sterft weldra.[2] De kruistocht was sedert lang ook een voorwendsel geworden om bijzondere opbrengsten te heffen; ook Philips de Goede heeft van die gelegenheid ruimschoots gebruik gemaakt. Doch enkel veinzerij uit winstbejag zal bij hem het plan toch niet zijn geweest.[3] Het schijnt een mengeling van ernstig streven en den toeleg, om door dit bij uitstek nuttige en tevens bij uitstek ridderlijke plan zich als den redder der Christenheid een glorie te verzekeren boven zijn meerderen in rang, de koningen van Frankrijk en Engeland. Le voyage de Turquie bleef een troefkaart, die niet werd uitgespeeld. Chastellain bevlijtigt zich om toch vooral te doen uitkomen, dat het den hertog wel ernst was, maar ... er waren gewichtige bezwaren, de tijd was er nog niet rijp voor, de invloedrijke lieden schudden het hoofd, dat de vorst op zijn leeftijd nog zulk een gevaarlijken tocht zou ondernemen; zoowel de landen als de dynastie zouden gevaar loopen. Terwijl de paus de kruisvaan zond, door Philips met eerbied ontvangen in Den Haag en in plechtige processie ontplooid, terwijl bij het feest te Rijssel en daarna de geloften tot de reize verzameld werden, terwijl Joffroy de Toisy de Syrische havens onderzocht, Jean Chevrot, de bisschop van Doornik, de collecten leidde en Guillaume Fillastre zijn gansche uitrusting reeds klaar had, en er reeds schepen voor den tocht in beslag waren genomen, heerschte er toch een vage verwachting, dat de tocht niet zou doorgaan.[4] Des hertogen eigen gelofte te Rijssel klonk dan ook wel zeer voorwaardelijk: hij zou gaan, mits de landen, die God hem had toevertrouwd om te regeeren, in vrede en veiligheid zijn.[5]

Uitvoerig voorbereide en luidruchtig aangekondigde krijgsexpedities, waar niets van komt, schijnen overigens, ook afgescheiden van het kruistochtideaal, in dezen tijd als politieke renommage in trek te zijn geweest: zoo de voorgenomen tocht der Engelschen tegen Vlaanderen in 1383, die van Philips den Stoute tegen Engeland in 1387, waartoe de prachtige vloot zeilree lag in de haven van Sluis, die van Karel VI tegen Italië in 1391.

  1. Ps. 50, 19 (51, 20).
  2. Monstrelet, IV p. 112; Pierre de Fenin, p. 363; Lefèvre de Saint Remy, II p. 63; Chastellain, I p. 331.
  3. Zie J.D. Hintzen. De kruistochtplannen van Philips den Goede. Leidsche dissertatie 1918.
  4. Chastellain, III p. 6, 10, 34, 77, 118, 119, 178, 334; IV p. 125, 128, 171, 431, 437, 451, 470; V p. 49.
  5. La Marche, II p. 382.