Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/88

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Een zeer bijzondere vorm van ridderlijke fictie met het doel van politieke reclame was het altijd weer aangekondigde en nimmer verwezenlijkte vorstenduel. Ik heb vroeger elders uiteengezet, hoe de staatsgeschillen der vijftiende eeuw nog als een twist van partijen, een persoonlijke querelle werden opgevat.[1] Men dient "la querelle des Bourguignons". Wat was natuurlijker, dan dat de vorsten het zelf gingen uitvechten, gelijk nu nog in het politieke spoorweggesprek wordt verzucht? — Inderdaad was deze oplossing, die zoowel een primitief rechtsgevoel als de ridderlijke fantazie bevredigde, telkens aan de orde. Wanneer men leest van de uitvoerige toebereidselen tot die vorstelijke tweegevechten, vraagt men zich twijfelend af, of dit alles enkel een fraai spel van bewust veinzen is geweest, de zucht naar een schoon leven alweer, of wel dat de vorstelijke kampvechters werkelijk den strijd hebben verwacht. Zeker is het, dat de geschiedschrijvers van dien tijd het even ernstig opnemen als de kamplustige vorsten zelf. Monstrelet wijdt terstond in den aanvang van zijn kroniek een ruime plaats aan de uitdaging van koning Hendrik IV van Engeland door Lodewijk van Orleans.[2] In het woeste en schitterende brein van dien Orleans, waar plaats was voor vurige devotie, kunstzin en fantastische idealen van ridderstrijd en hoofsche liefde naast débauche, cynisme en tooverpraktijken, kan ook zulk een strijd wel een hartstochtelijk voornemen zijn geweest. En evengoed geldt dat van den pompeuzen geest van Philips den Goede. Hij is het alweer, die het thema met al de middelen van zijn rijkdom en prachtliefde het statigst uitwerkt. Het was Humphrey van Glocester, dien hij in edelen vorm uitdaagde (1425). In de uitdaging wordt duidelijk als motief vermeld: "pour éviter effusion de sang chrestien et la destruction du peuple, dont en mon cuer ay compacion", "que par mon corps sans plus ceste querelle soit menée à fin, sans y aler avant par voies de guerres, dont il convendroit mains gentilz hommes et aultres, tant de vostre ost comme du mien, finer leurs jours piteusement."[3] Alles werd voor den strijd in gereedheid gebracht: het kostbare harnas en de prachtige kleederen, die de hertog dragen zou, waren vervaardigd; er werd gewerkt aan tenten, standaarden en vanen, wapenrokken voor de herauten en poursuivants, alles bezaaid met de blazoenen van 's hertogen landen, met den vuurslag en het Sint Andrieskruis. Philips was in training: "tant en abstinence de sa bouche comme en prenant painne pour luy mettre en alainne."[4] In zijn park te Hesdin oefende hij zich dagelijks onder leiding van ervaren vechtmeesters.[5] De rekeningen vermelden de kosten, aan dat alles besteed, en nog in 1460 was de kostbare tent, voor deze gelegenheid vervaardigd, te Rijssel te zien.[6] Maar van het gevecht kwam niets.

Dit belette niet, dat hij later in het geschil met den hertog van Saksen over Luxemburg, dezen opnieuw kamp aanbood, en dat bij het feest van Rijssel, toen Philips bijna zestig jaar oud was, zijn kruisgelofte inhield, dat hij gaarne bereid was, den Grooten Turk corps à corps te bestrijden, als deze dat verkoos.[7] Men vindt den weerklank van die

  1. Uit de voorgeschiedenis van ons nat, besef, de Gids 1912, I.
  2. Monstrelet, I p. 43ss.
  3. Monstrelet, IV p. 219.
  4. Pierre de Fenin, p. 626/7; Monstrelet, IV p. 244; Liber de Virtutibus, p. 27.
  5. Lefèvre de Saint Remy, II p. 107.
  6. Laborde, I p. 201s.
  7. La Marche, II p. 27, 382.