Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/89

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hardnekkige kampliefde van Philips den Goede nog in een verhaaltje van Bandello, hoe hij eens met de grootste moeite weerhouden zou zijn van een eereduel met een zijner edelen.[1]

De vorm handhaaft zich nog in de volle Italiaansche Renaissance. Francesco Gonzaga biedt kamp aan Cesare Borgia: met zwaard en dolk wil hij Italië van den gevreesde en gehate bevrijden. De bemiddeling van den koning van Frankrijk, Lodewijk XII, voorkomt het tweegevecht, en een roerende verzoening besluit het geval.[2] Zelfs Karel V heeft nog in allen vorm aangeboden, den strijd met Frans I door een persoonlijk tweegevecht te beslechten.

De gerechtelijke en de spontane tweekamp leefde juist in de Bourgondische landen en in het twistzieke Noorden van Frankrijk nog bijzonder sterk in zeden en denkbeelden. Van hoog tot laag huldigde men hem als de beslissing bij uitnemendheid. Met het ridderideaal hadden deze begrippen op zich zelf weinig te maken. Zoodra de strijd geen edelen geldt, ziet men al de ruwe wreedheid van den tijd, ontdaan van het masker der hooghartige chevalerie.

Niets is in dit opzicht merkwaardiger dan de verbazende belangstelling, door de edelen en door de geschiedschrijvers aan den dag gelegd voor een gerechtelijken kamp van twee burgers te Valenciennes in 1455.[3] Het was een groote zeldzaamheid; in geen honderd jaar was zoo iets voorgekomen. Die van Valenciennes wilden het tot elken prijs laten doorgaan, want het betrof voor hen de handhaving van een oud privilege, maar de graaf van Charolais, die het bewind voerde tijdens Philips' afwezigheid in Duitschland, wilde het niet, en stelde de voltrekking van maand tot maand uit, terwijl de beide partijen, Jacotin Plouvier en Mahuot, als kostbare vechthanen werden vastgehouden. Toen de oude hertog van zijn reis naar den keizer terug was, werd terstond beslist, dat de strijd doorgaan zou. Philips wilde hem met alle geweld zelf zien; daartoe alleen koos hij van Brugge naar Leuven den weg over Valenciennes. Terwijl nu de ridderlijke geesten als Chastellain en La Marche bij hun beschrijvingen van de feestelijke Pas d'armes van ridders en edelen met alle inspanning van hun verbeelding geen enkele maal een realiteit kunnen schilderen, geven zij hier het scherpst geziene beeld. Hier komt de ruwe, felle Vlaming, die Chastellain was, onder de prachtige houppelande van goud en rood granaatpatroon te voorschijn. Geen bijzonderheid ontgaat hem van de "moult belle serimonie"; hij beschrijft nauwkeurig het krijt en de banken rondom. De arme slachtoffers hebben elk hun vechtmeester bij zich. Jacotin als klager treedt het eerst binnen, blootshoofds met kort geknipt haar en heel bleek. Hij is geheel genaaid in een kleeding van corduwaanleder uit één stuk, zonder iets daaronder. Na eenige vrome kniebuigingen en begroeting van den hertog, die achter een traliewerk gezeten is, wachten de kampvechters het oogenblik af, zittende in twee met zwart bekleede stoelen tegenover elkaar. De heeren in het rond maken zacht hun

  1. Bandello, I nov. 39: Filippo duca di Burgogna si mette fuor di proposito a grandissimo periglio.
  2. F, von Bezold. Aus dem Briefwechsel der Markgräfin Isabella von Este-Gonzaga. Archiv f. Kulturgesch. VIII p. 396.
  3. Chastellain. III p. 38-49; La Marche, II p. 400ss.; d'Escouchy, II p. 300ss.; Corp, chron. Flandr., III p. 525; Petit Dutaillis. Documents nouveaux, p. 113, 137. — Over een blijkbaar ongevaarlijken vorm van gerechtelijk tweegevecht: Deschamps IX p. 21.