Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/92

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tachtigjarigen oorlog kent men den strijd van Breauté en Lekkerbeetje op de Vughtsche heide in 1600 en van Lodewijk van de Kethulle tegen een grooten Albaneeschen ruiter voor Deventer in 1591.

Het krijgsbelang en de tactiek drongen meestal de ridderlijke opvattingen naar den achtergrond. De voorstelling, dat ook de veldslag zelf niet anders is dan een eerlijk afgesproken kamp om het recht, komt nog telkens naar voren, maar vindt zelden gehoor tegenover de eischen van het krijgsbeleid. Het Engelsche leger stelt den Schotten voor, om uit hun gunstige positie af te dalen in de vlakte, opdat men elkander kan bestrijden. Wanneer de koning van Frankrijk geen toegang vindt om Calais te ontzetten, stelt hij den Engelschen beleefd voor, ergens een slagveld te bepalen. Willem van Henegouwen gaat nog verder: hij doet den Franschen koning het voorstel, drie dagen wapenstilstand te houden, ten einde in dien tijd een brug te bouwen, waardoor de legers elkaar kunnen bereiken om slag te leveren.[1] In al die gevallen wordt het ridderlijke aanbod geweigerd; het strategisch belang behield de overhand, ook bij Philips den Goede, toen hij een zwaren strijd te voeren had met zijn riddereer, omdat hem op één dag driemaal de veldslag is aangeboden, en hij dien niet heeft aanvaard.[2]

Er bleef, ook al moest voor de werkelijke belangen het ridderideaal zwichten, nog gelegenheid genoeg, om den oorlog fraai aan te kleeden. Welk een bedwelming van fierheid moet er niet zijn uitgegaan van het bonte en pralende krijgsdecoratief zelf! In den nacht vóór Azincourt sterken de beide legers, in de duisternis tegenover elkaar gelegen, hun moed met de muziek der trompetten en bazuinen, en het wordt ernstig beklaagd, dat de Franschen er niet genoeg hadden "pour eulx resjouyr", en daardoor in lager stemming bleven.[3] In het laatst der vijftiende eeuw komen de landsknechten met de groote trommels,[4] een ontleening aan het Oosten. De trom met haar direct hypnotische, onmuzikale werking beduidt treffend den overgang van het ridderlijke tijdperk naar het modern-militaire; zij is een element in de mechaniseering van den krijg. Omstreeks 1400 is al de schoone en half spelende suggestie van persoonlijken wedijver in roem en eer nog in vollen fleur: door helmteekens en blazoenen, vanen en wapenkreten behoudt de strijd een individueel karakter en een element van sport. Den geheelen dag hoort men de kreten der verschillende heeren uitroepen in een wedspel van hoogmoed.[5] Vóór en na het gevecht bezegelen de ridderslagen en de rangverhoogingen het spel: ridders worden tot bannerets verheven door het afsnijden van den wimpel van hun vaantjes.[6] Het beroemde kamp van Karel den Stoute voor Neuss is ingericht met al den feestelijken praal van een hofstaatsie: sommigen hebben hun tent laten bouwen "par plaisance" in den vorm van een kasteel, met galerijen en tuinen eromheen.[7]

De krijgsbedrijven moesten bij de opteekening worden gevat in het raam van ridderlijke opvattingen. Men wilde op technische gronden onderscheiden, wat een slag en wat een treffen was, want elk gevecht moest in de annalen van den roem zijn vaste plaats en naam hebben. Zoo zegt Monstrelet: "Si fut de ce jour en avant ceste besongne appellée la rencontre de Mons en Vimeu. Et ne fu déclairée à estre bataille, pour ce que les parties rencontrèrent l'un l'autre aventureusement, et qu'il n'y avoit comme nulles bannières desploiées".[8] Hendrik V van Engeland doopt zijn groote overwinning, "pour tant que toutes batailles doivent porter le nom de la prochaine forteresse où elles sont faictes", plechtig als den slag van Azincourt.[9] Het overnachten op het slagveld gold als het erkende teeken der overwinning.[10]

De persoonlijke dapperheid van den vorst in den slag heeft somtijds een bedenkelijk kunstmatig karakter. Froissart beschrijft een strijd van Eduard III tegen een Fransch edelman bij Calais in termen, die zouden doen vermoeden, dat het geen bittere ernst was. "Là se combati li rois à monsigneur Ustasse moult longuement et messires Ustasse à lui, et tant que il les faisoit moult plaisant veoir". Tenslotte geeft de Franschman zich over, en wordt het geval besloten met een souper, dat de koning zijn gevangene aanbiedt.[11] In het gevecht van Saint Richier laat Philips van Bourgondië wegens het gevaar zijn prachtige wapenrusting door een ander dragen, maar het heet, dat het is, om als een gewoon krijgsman zichzelf beter te beproeven.[12] Wanneer de jonge hertogen van Berry en Bretagne Karel den Stoute volgen in zijn guerre du bien public, dragen zij, naar aan Commines werd verteld, schijnharnassen van satijn met vergulde spijkertjes.[13]

Overal steekt de leugen door de gaten van het ridderlijke staatsiekleed. De werkelijkheid verloochent voortdurend het ideaal. Vandaar dat het steeds meer zich terugtrekt in de sfeer van litteratuur, feest en spel: daar alleen was de illusie van het schoone ridderlijke leven te handhaven; daar is men onder elkaar in de kaste, waarbinnen al die sentimenten enkel gelding hebben.

  1. Froissart, I p. 65. IV p. 49, II p. 32.
  2. Chastellain, II p. 140.
  3. Monstrelet, III p. 101; Lefèvre de S. Remy, I p. 247.
  4. Molinet, II p. 36, 48, III p. 98, 453. IV p. 372.
  5. Froissart. III p. 187. XI p. 22.
  6. Chastellain, II p. 374.
  7. Molinet, I p. 65.
  8. Monstrelet, IV p. 65.
  9. ib., III p. 111. Lefèvre de S. Remy, I p. 259.
  10. Basin, III p. 57.
  11. Froissart, IV p. 80.
  12. Chastellain, I p. 260; La Marche, I p. 89.
  13. Commines, I p. 55.