Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wat een treffen was, want elk gevecht moest in de annalen van den roem zijn vaste plaats en naam hebben. Zoo zegt Monstrelet: "Si fut de ce jour en avant ceste besongne appellée la rencontre de Mons en Vimeu. Et ne fu déclairée à estre bataille, pour ce que les parties rencontrèrent l'un l'autre aventureusement, et qu'il n'y avoit comme nulles bannières desploiées".[1] Hendrik V van Engeland doopt zijn groote overwinning, "pour tant que toutes batailles doivent porter le nom de la prochaine forteresse où elles sont faictes", plechtig als den slag van Azincourt.[2] Het overnachten op het slagveld gold als het erkende teeken der overwinning.[3]

De persoonlijke dapperheid van den vorst in den slag heeft somtijds een bedenkelijk kunstmatig karakter. Froissart beschrijft een strijd van Eduard III tegen een Fransch edelman bij Calais in termen, die zouden doen vermoeden, dat het geen bittere ernst was. "Là se combati li rois à monsigneur Ustasse moult longuement et messires Ustasse à lui, et tant que il les faisoit moult plaisant veoir". Tenslotte geeft de Franschman zich over, en wordt het geval besloten met een souper, dat de koning zijn gevangene aanbiedt.[4] In het gevecht van Saint Richier laat Philips van Bourgondië wegens het gevaar zijn prachtige wapenrusting door een ander dragen, maar het heet, dat het is, om als een gewoon krijgsman zichzelf beter te beproeven.[5] Wanneer de jonge hertogen van Berry en Bretagne Karel den Stoute volgen in zijn guerre du bien public, dragen zij, naar aan Commines werd verteld, schijnharnassen van satijn met vergulde spijkertjes.[6]

Overal steekt de leugen door de gaten van het ridderlijke staatsiekleed. De werkelijkheid verloochent voortdurend het ideaal. Vandaar dat het steeds meer zich terugtrekt in de sfeer van litteratuur, feest en spel: daar alleen was de illusie van het schoone ridderlijke leven te handhaven; daar is men onder elkaar in de kaste, waarbinnen al die sentimenten enkel gelding hebben.


Het is verbazend, zooals de ridderlijkheid onmiddellijk in gebreke blijft, waar zij zou moeten gelden jegens niet-gelijkwaardigen. Zoodra het lageren in stand betreft, ontbreekt elke behoefte aan ridderlijke hoogheid. De edele Chastellain heeft niet het geringste begrip voor de koppige burgereer van den rijken brouwer, die zijn dochter niet aan 's hertogen soldaat wil geven, en er lijf en goed aan waagt, om den hertog te weerstreven.[7] Froissart vertelt zonder een zweem van eerbied, hoe Karel VI het lijk van Philips van Artevelde wilde zien. "Quand on l'eust regardé une espasse on le osta de là et fu pendus à un arbre. Velà le darraine fin de che Philippe d'Artevelle."[8] De koning zou zich zelfs niet ontzien hebben, het lijk te schoppen, "en le traitant de vilain".[9] De gruwelijkste wreedheden van de edelen tegen de burgers van Gent in den oorlog van 1382, wanneer zij veertig graanschippers verminkt en met uitgestoken oogen naar de stad terugzenden, bekoelen Froissart geen oogenblik in zijn geestdrift voor de ridderij.[10] Chastellain, die zwelgt in de heldendaden van Jacques de Lalaing en zijns gelijken, vermeldt zonder

  1. Monstrelet, IV p. 65.
  2. ib., III p. 111. Lefèvre de S. Remy, I p. 259.
  3. Basin, III p. 57.
  4. Froissart, IV p. 80.
  5. Chastellain, I p. 260; La Marche, I p. 89.
  6. Commines, I p. 55.
  7. Chastellain, III p. 82ss.
  8. Froissart. XI p. 58.
  9. Ms. Kroniek van Oudenaarde, bij Rel. de S. Denis, I p.229(1).
  10. Froissart, IX p. 220. XI p. 202.