Naar inhoud springen

Pagina:Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, tot zijn zoon Willem zeggen: "Guillemme, puisque tu as la voulenté de voyagier et aler en Honguerie et en Turquie et quérir les armes sur gens et pays qui oncques riens ne nous fourfirent, ne nul article de raison tu n'y as d'y aler fors que pour la vayne gloire de ce monde, laisse Jean de Bourgoigne et nos cousins de France faire leurs emprises, et fay la tienne à par toy, et t'en va en Frise et conquiers nostre héritage." [1]

Van al de landen van Bourgondië was de adel van Holland bij de kruisgeloften van het feest te Rijssel verreweg het slechtst vertegenwoordigd. Toen na het feest nog meer geloften schriftelijk in de verschillende landen werden ingezameld, kwamen er uit Artois nog 27, uit Vlaanderen 54, uit Henegouwen 27, en uit Holland 4, en deze luiden nog zeer voorwaardelijk en voorzichtig.[2]


De chevalerie zou niet het levensideaal van eeuwen zijn geweest, indien daarin niet hooge waarden aanwezig waren geweest voor de ontwikkeling der samenleving, indien het niet sociaal, ethisch en aesthetisch noodzakelijk was geweest. Juist in de schoone overdrijving had eenmaal de kracht van dit ideaal gelegen. Het is, alsof de middeleeuwsche geest in haar bloedige hartstochtelijkheid slechts te leiden was, door het ideaal veel te hoog te stellen: zoo deed het de kerk, zoo deed het de ridderlijke gedachte. "Without this violence of direction, which men and women have, without a spice of bigot and fanatic, no excitement, no efficiency. We aim above the mark to hit the mark. Every act hath some falsehood of exaggeration in it."[3]

Doch naarmate een cultuurideaal meer gevuld is met de aanspraak op de hoogste deugden, is de disharmonie tusschen levensvorm en werkelijkheid grooter. Het ridderideaal met zijn nog half-religieuzen inhoud kon slechts worden beleden door een tijd, die nog voor zeer sterke realiteiten de oogen kon sluiten, die vatbaar was voor de volstrekte illusie. De zich vernieuwende beschaving dwingt, dat uit den ouden levensvorm de al te hooge aspiraties worden prijsgegeven. De ridder gaat over in den virtuoso der Renaissance, in den Franschen gentilhomme der 17e eeuw, tenslotte in den modernen gentleman, en bij elke transformatie schijnt een hulsel van leugen af te vallen.

De ridderlijke levensvorm was al te zwaar beladen met idealen van schoonheid, deugd en nuttigheid. Bezag men hem met nuchteren werkelijkheidszin, zooals Commines, dan leek al die hooggeroemde chevalerie zoo nutteloos en onecht, een opgemaakte vertooning, een belachelijk anachronisme: de werkelijke roerselen, die de menschen deden handelen en het lot van staten en gemeenschappen bepaalden, lagen er buiten. Was de sociale bruikbaarheid van het ridderlijk ideaal uiterst zwak, nog zwakker stond het met de deugdverwezenlijking, de ethische zijde, die immers ook door het ridderideaal werd gepretendeerd. Van een waarlijk geestelijk streven uit gezien was al dat edele leven louter zonde en ijdelheid. Doch zelfs van het louter aesthetische gezichtspunt bezweek het ideaal: zelfs

  1. Froissart, ed. Kervya. XV p. 227.
  2. Doutrepont, p. 112.
  3. Emerson. Nature, ed. Routledge, 1881, p. 230/1.