Naar inhoud springen

Pagina:HuygensCornelieDarwinMarx1901.djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

110

En bij dien strijd tusschen naturalisten en anti-naturalisten, tusschen mystici en niet-mystici en tal van geestelijk antagonistische groepen, hebbend het bewustzijn òf van hun nog lang nawerkende tradities òf van hun arbeid, hun werkkring, gekozen volgens aanleg en aspiraties, bij dien strijd zullen intellectueele stroomingen ontstaan in veel rijker schakeeringen nog dan thans, wanneer op den bodem van economische vrijheid en gelijkheid niet slechts één derde der samenleving, maar allen en allen tot de arena van den geest zullen worden toegelaten, zullen mogen in volle bewustheid medestijden den grootschen ontwikkelings-strijd, die de menschheid alweder tot een hooger plan van beschaving zal opheffen.

En eenmaal zal de mensch alweer dieper doordringen tot de wetten van het Al, alweer nieuwe schatkamers der wetenschap ontsluiten, alweer nieuwe, thans nog ondenkbare, idealen zien rijzen, alweer nieuwe, altijd hoogere arbeids- en strijdvormen voorbereiden—dit alles aanvankelijk gezien en bevochten door enkelen, later door groepen, waar tegenover de dàn oude wereld zal staan, als thans de nù oude wereld staat tegenover het socialisme: als weerstrevende, als niet-begrijpende.

Deze aanschouwing van het leven, in zoo machtige lijnen opdoemend voor de strijders uit de school van Darwin en Marx—dit perspectief van een menschheid, steeds hooger en hooger opwaarts ziende, steeds sterker en bewuster voelend, krachtens zijn zich volmakende arbeidsvormen, haar één zijn met alles wat is, met steeds dieper overtuiging werkend aan zich-