5
maar als natuurphilosoof, en in verband hiermede aan te geven de natuurbasis van de economische geschieds-theorie, zal voor velen aan het geheel der beschouwingen iets tweeslachtigs verleenen, het polemisch karakter schadend het wetenschappelijke en omgekeerd. Deze opvatting zal zonder twijfel gegrond zijn. Maar dit euvel te vermijden, en Bernstein zwijgend voorbij te gaan, hadde de studie Darwin—Marx beroofd van de kostbare aanknoopingspunten, die nu èn voor de niet philosofisch of natuurwetenschappelijk ontwikkelden, èn voor hen die een wetenschappelijk betoog ongaarne plegen op te slaan, veel zullen verduidelijken. Bovendien waren het juist de zonderlinge verwarringen van Bernstein, en de totaal ongegronde aanspraken der Neo-Kantianen, die tot dezen arbeid leidden.
Aangezien zoovele would be aanhangers der Marxistische cultuurtheorie pogingen doen, om aan een zuivere natuurleer haar ruggegraat te ontnemen, trachten haar zóó te verminken en te verkrommen, dat zij onder hunne behandeling een slap levenloos ding gelijkt, werd het noodzakelijk zich de vraag te stellen: vanwaar dit verschijnsel, vanwaar de wanbegrippen der Neo-Kantianen, die allen als om strijd zich beijveren het Marxisme aan te zien voor alles wat het niet is?
En bij eenig nadenken was het antwoord niet moeielijk te vinden.
In de negentiende eeuw, de eeuw der natuurwetenschappen in de ruimste beteekenis, alsook de eeuw