Pagina:HuygensCornelieDarwinMarx1901.djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

38

in laatste instantie is te rangschikken onder de verschijnselen van lagere of hoogere orde. De menschelijke individu, die zich bewust is een zekere dosis der algemeene cultuurontwikkeling te hebben verwerkt, mist in dezen tijd het logisch recht, om van eenige natuuropenbaringen te verklaren, dat zij in absoluten zin ondergeschikt zijn aan andere natuuropenbaringen. Het menschelijk bewustzijn of kenvermogen zelf is geheel en al afhankelijk van diezelfde natuur, waaraan het physiek organisme en de zoogenaamde materie te danken is. Het ignorabimus van Dubois Reymond, door antagonisten van het eenheidsbegrip vaak zegevierend aangehaald, kan juist dienen als wapen tegen hen, die den verschijningsvorm door den mensch als "materie" aangeduid, meenen te kunnen karakteriseeren. Men weet niet eens wat "stof" is. Met behulp van de atoom- en moleculen-hypothese tracht de mensch zich enigermate hare wondervolle werkingen te verklaren.

Haeckel, in zijn laatste werk over Monistische Philosophie, waarin hij o.a. de nog zoo geheimvolle eigenschappen der substantie behandelt, wijdt een der afdeelingen aan de eenheid der "Wahlverwantschaft"[1] in de gansche natuur, en wijst op het elkaar aantrekken of afstooten der elementen, wat reeds door Empedocles in de vijfde eeuw vóór onze Christelijke jaartelling werd erkend in zijn leer aangaande "Het liefhebben en haten der Elementen."

"Deze principiëele eenheid in de natuur verkrijgt

  1. Wahlverwantschaft: onderlinge aantrekkingskracht.