nimmermeer moet gebreecken, noch de geheugeniſſe deſſelven vergaen, maer moet altijt groeyen en bloeyen.
Vrolijck zijnſe, om dat wy alſoo behooren te weſen, ſoo wel in ’t geven, als in de weldaed t’ontfangen: daer door komt het dat d’eene heet Aglia van de vrolijckheyd, de tweede Thalia van de groenigheyt, de derde Euphroſine van de vermaecklijckheyd.
EEn gewapende Vrouwe met een Borſtſtuck, Helm en Schild: hebbende in de rechter hand een bloot Sweert, waer dat aerdigh een Slangh is omgeſlingert, op den Helm ſalſe een Lauwerkrans hebben gevlochten; met dit opſchrift His Frugibus. Het Rapier bediet ſterckheyt en kracht des lichaems, en de Slange wijsheyd en kracht des gemoets, door welcke twee deughden men dickwijls ſlechte luyden ſiet klimmen totte triomphale Lauwerkroone, dat is tot hooge eere van den krijgh.
Fortezza. Dapperheyt, Sterckheyt.
EEn gewapende vrouwe in kaſtany bruyn gekleet, welcke verwe ſterckheyt beduyt, gelijckende den Leeuwe; leunende aen een pijlaer, weſende dieſelve de meeſte vaſtigheyt van een gebouw. Voor haere voeten ſal een Leeuw leggen: een dier dat van de Egyptenaers hier toe alſoo gebruyckt is.
Fortezza. Dapperheyt.
EEn Vrouwe die met een kodſe, als Hercules, een groote Leeuw dootſlaet, en voor haere voeten leggen boogh, kooker en pijlen. Deſe is getrocken uyt een ſeer ſchoone Medaglie. Siet Pierium in ’t i boeck.
Dapperheyt des lichaems, vervoeght met eedelheyt van ’t gemoet.
EEn gewapende Vrouwe als geſeyt is, die in de rechter de kodſe van Hercules hout, en voor een Helm op ’t hoofd een Leeuws kop. Dit ſietmen in de oude ſtatuen.
Fortezza d’Animo & Corpo. Dapperheyt aen Lichaem en Gemoet.
EEn Vrouwe met een Kuras, Helm, Rapier en Spieſſe, houdende in de ſlincker hand een Schild daer een Leeuws kop in geſchildert is, alwaer een kodſe boven op ſtaet, verſtaende hier door de ſterckheyt des lichaems, en door den Leeuws kop de dapperheyt van ’t gemoed, gelijck dit in een ſeer oude Medaglie te ſien is.
Fortezza. Dapperheyt, Sterckheyt.
EEn gewapende vrouwe in kaſtanie bruyn gekleet, doch dat men lette dat het geſicht manhaftigh zy, met een friſch, gestreckt en vaſt lichaem, grof van leeden, vol van vlees, bruyn in ’t aengeſicht, gekrulde en harde hoofdhayren, luchtige oogen, doch niet ſeer opgeſlagen, houdende in de rechter hand een ſpieſſe met een eycken tack, en aen de ſlincker arm een ſchild, alwaer in ’t midden op geſchildert is een Leeuw die met een wilt Vercken vecht.