Naar inhoud springen

Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/309

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
287
287
Het werckelijcke Leven.      Leven dat kort is.

of van de genegentheyt, of van de overtuygende reeden: en die worden uytgedruckt, door de Naeme van het active, dat is van het wercklijcke, en Contemplative, dat is, van het overpeinſende leven: weſende beyde gepreſen van onſen Saligmaker I. Christus, in de Perſoon van Marta en Maria, en alhoewel Maria meer voor getrocken is, als Marta, die in haeren arbeyd beſigh was, ſoo is het niet te min waerdigh beloont en gepreſen te worden.
Wy maelen dan het Wercklijcke leven af, met een grooten breeden hoed op ’t hoofd, en een ſchoppe over de ſchouder, leunende mette ſlincker hand op ’t ſtier van den ploeg, en ter ſyden hem leyt verſcheyden boeretuygh. Want de Landbouwerie is het aldernoodigſte werck tot onderhout des Menſchlijcken Levens, en dat door de oefninge der leeden, ſonder dat de ſinnen daer mede beſigh zijn, wordende gemeenlijck gepleeght by Boeren, die bot van verſtant zijn. En konnen deſe inſtrumenten of wercktuygen vertoonen het geene, datter tot een onderſcheyden kenniſſe van die dingen behoort, waer in de naerſtigheyt door de noodruft, voortgeprickelt zijnde, den wegh ſeer naerſtelijck en in ſoo veele wegen heeft geopent, als de konſten en andere handwercken onderſcheiden worden.
Michiel Angelus Buonarotta, vertoonde voor het Wercklijcke leven, aen de ſepulture of het graf van Julius de tweede, Lea de dochter van Laban, ’t welck een beeld is met een ſpiegel in der hand, om te overwegen, hoemen ſich moet dragen in onſe handelingen: In de ander hand hadſe een kransken van bloemen, ’t welck zijn de Deughden, diewelcke onſe leven vercieren terwijl wy hier zijn, en maecken ’t ſelve nae den dood noch heerlijcker.

Het Wercklijcke Leven.

EEn Vrouwe met een becken en gietvat, als of zy wilde waeter uytgieten, met deſe ſpreucke Davids, Ick ſal met een oprecht vertrouwen handelen en niet vreeſen. Hier mede wil hy te kennen geven, dat wy onſe handelingen moeten doen met gewaſſchen handen, dat is, ſonder eygen baet, diewelcke dickwijls onſen goeden naeme beſoedelen, verhinderende het goed vertrouwen van een goede uytkomſt, diemen door de Godlijcke goedigheyt ſoude verkrijgen: Want als men oprecht te werck gaet, ſoo maeckt hy alle onſe handelingen voorſpoedigh.

Vita Breve. Leven dat kort is.

EEn Vrouwe van een jeughdigh opſicht, gekroont met verſcheyden groene blaederen, hebbende voor de borſt een kleyn beeſtjen als een Vliege, Hemorobium genaemt, of om beter te ſeggen, het kleed ſal vol ſoodanige beeſtjens weſen, en inde rechter hand ſalſe een taxken met Rooſen hebben, met dit opſchrift, ipſa dies aperit, conficit ipſa dies, dat is, dieſelve dagh opent de bloeme, en dieſelve dagh brengtſe ten eynd; ’t welck een ſpreuke was van den Heere Frederico Cornaro Biſſchop van Padua, en in de ſlincker hand ſalſe het Viſchken Calamoro of Seppia hebben.
De Menſch, gelijck oock alle andere dieren, is ſoodanigh Lief hebber van ’t leven, dat hy dickwijls treurt, om dat het ſoo kort is. Theophraſtus op zijn ſterven leggende, klaegde over de nature, van datſe den herten en kraykens, daer doch niet aen gelegen is, een langh leven hadde verleent, maer den Menſche die ſoo waerdigh was, hadſe een ſoo kort leven

ven