Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/450

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
428
 
Raedſlagh. Consiglio.

Boven dat ſietmen den uyl, by nachte en in ’t doncker alles doorſnuffelen, wat haer noodigh is: En als die op ’t geſloten Boeck geſtelt wort, wil men daer door te kennen geven, dat de Raedſlagh, diemen met Nachtwaecken en in ’t doncker hadde overleyt, oock moſt doncker, dat is, verborgen blijven, en datmen de geheymniſſen die geraedſlaeght waeren, niet moſt openbaeren: En daerom heylighden de oude Romeynen aen Conſus, den God der Raedſlagen, by de groote Circus of Worſtelplaets aen den grond van den Palatijnſchen bergh, een Tempel onder de aerde, om te betoonen, dat de Raedſlagen behooren bedeckt en verborgen te blijven; waer van Lilius Giraldus breeder verhaelt.

De Drie hoofden die hy in de ſlincker hand houd, als van den Hond, Leeuw en Wolf, als boven geſeyt is, zijn beeldniſſen van de drie voornaemſte tijden, te weeten van de verledene, tegenwoordige en toekomende tijd, gelijck Macrobius verhaelt. Want de Leeuws kop in ’t midden geſtelt zijnde, bediet den tegenwoordigen tijd, weſende zijne natuyre en aert vaſt en ſterck in de tegenwoordige werckinge, diewelcke geſtelt is, tuſſchen den verleeden en tegenwoordigen tijd. Het Wolfs hoofd bediet den verſtreecken tijd, om dat dit dier kort van onthoud en memorie is, ’t welck totten verleden tijd gepaſt wordt. Het Honds hoofd druckt den toekomenden tijd uyt, alſoo dat dit Dier quiſpelſteert en liefkooſt, uyt hoope dat het wat verkrijgen ſal: welcke hoope altijd ſiet op den toekomenden tijd. Wy ſullen deſe drie hoofden tot een beeld van de drie tijden ſtellen, om dat alle Raedſlagen in drie deelen beſtaen, gelijck D. Laertius ſeyt. Een ander Raedſlagh wort genomen van den verleden, een ander van den tegenwoordigen tijd. De verleden tijd kan ons tot een voordaed dienen, om met zijn gemoed te letten, wat natie, volck of persoon al heeft geleden, en om wat oorſaecke: op datmen ſich wachte, en door eens anders val leere, watmen heeft te vlieden, en datmen van de verledene toevallen een regel en richtſnoer neme, om de dingen eerſt wel te overwegen eermenſe in ’t werck ſtelle: ſich te gemoed voerende hoe dat andere haere ſaecken met wijsheyt en voorſichtigheyt hebben uytgevoert, ten eynde wy dat ſelve mede plegen en uytvoeren. De tegenwoordige tijd dient om te overwegen, wat wy onderhanden hebben, om daer uyt te beſluyten, dat wy niet ſullen voornemen ’t geene ons behaeght en de ſinnen vermaeckt; maer het geene, dat wy nae de reeden ſullen oordeelen, daer ons, door den tijd, goed, en geen quaed van ſal komen. Daerom ſeght Demoſthenes: Men moet daer op niet ſien, wat u voor tegenwoordigh aenlacht, maer wat metter tijd, daer uyt gebeuren mochte. Waer in hy raed het toekomende te voorſien, op datmen door reuckloosheyt, niets ter hand neme, maer datmen alles doe met rijpen en welbedachten raede, ten eynde wy onſe eere, goede naem en faem, niet verlieſen. Hier uyt komt het dat deſe drie hoofden van Pierio voor de Wijsheyt worden genomen, diewelcke op deſe drie tijden ſiet. Waer over Seneca ſeght, een wijs Man moet op deſe drie tijden letten, te weeten, om de tegenwoordige tijd te beſchicken en uyt te deelen, den toekomenden tijd te voorſien, en de verledene tijd te overdencken: want wie op de verledene tijd geen acht ſlaet, die verlieſt zijn leven, en wie den toekomenden tijd niet te vooren overweeght, ſal in alle dingen onvoorſichtigh in’t gevaer loopen. ’t Welck alles door de drie hoofden, als door de drie tijden, wort uytgebeeldt. Een teycken van Wijsheydt, ſonder welcke geen Raedſlagh kan volmaeckt gehouden worden; gelijck Bernardus ſeght. En Ariſtoteles ſeght in zijne Welſpreeckenskonſt, dat de voorſichtigheyt een kracht van ’t gemoed is, diewelcke doet datmen van goede en quaede ſaecken wel kan raed plegen, als die tot een geluckigh en ſaligh leven behooren, ſulx dat totte Raedſlagh, boven de Wijsheyt, die door een uyl op het boeck is afgebeeld, de voorſichtigheyt noodigh is, die door deſe drie hoofden is afgeſchildert.

Door het Beere en Dolphijns hoofd, dat hy onder de voeten heeft, woort uytgedrukt, datmen in de Raedſlagen de gramſchap en haeſtigheyt moet ter ſijden ſtellen, naedien het een leelijcke ſaecke is, in gramſchap en oploopentheit te vervallen, wanneermen een ſake ſal raedſlagen en beſluyten: Maer men moet raedſlaen ſonder oploopentheyt, toornigheyt of haeſtigheyt.

De Beer is een beeld van gramſchap en dolligheyt, weſende een dolkopt en toornigh Dier:

De