Pagina:Iconologia of Uytbeeldinghen des Verstants Cesare Ripa 1644.djvu/92

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
70
70
Bouwkonst.Architettura.


Zy leunt op ’t Vercken, want gelijck Pierius ſeyt, ſoo is dit dier, boven alle andere, ſonder ſinnen en onleerlijck, en niet als andere dieren, die terwijlen zy leven, noch eenige beſondere neerſtigheyt hebben.
Het ſwarte hulſel dat haer hoofd deckt, vertoont, dat, gelijck deſe verwe nimmermeer ander verwe aenneemt, dat oock alſoo de onleerſaeme is, weſende duchtigh noch bequaem om eenige onderwijſinge en leeringe aen te nemen, noch daer is geen ſoo kloecke leermeeſter, die haer van deſe vuyle en ſnoode dingen tot hooger ſaecken ſoude konnen trecken.

Architettura. Bouwkonst.

EEn ſtatige Vrouwe van een bedaegt ouder, mette mouwen totten elleboge toe, opgeſtroopt, in ’t weerſchijn gekleed, hebbende in haer eene hand een loodlijne, winckelhaeck en paſſer, en in d’ander hand een teyckeningh of ontwerp van een groot gebouw, naer de Geometriſche of Wiskonſtige maniere afgedeelt.
Vitruvius ſeyt, in de beginſelen van ſijn werck, dat de Bouwkonſt, is een kenniſſe die met verſcheyden wetenſchappen verciert is, door wiens middel alle andere konſten worden volmaeckt. Plato plagh te ſeggen, dat de Architecten of Bouwmeeſters boven die geene zijn die ſich in de konſten oefnen, want dit is haer eygen ampt in de konſten te leeren, te bewijſen, te onderſcheyden, te beſchrijven, te bepaelen, te oordelen, en anderen de maniere daer van te leeren. Daerom moetſe alleene de leeringen van de Geometrie en Arithmetique hebben, om dat daer van alle andere konſtwercken haer eedelheyt moeten ontfangen. Hierom houtſe het quadrant en de paſſer, als inſtrumenten van de Geometrie, en de getallen, die totte Rekenkonſt behooren, die zy in de vlacke plante, die zy in de hand heeft, gebruyckt. Het waterpas of drijflood, bediet, dat een goed Architect altijd ſijn oogh moet hebben totte opmerckinge van ’t centrum of middelpunt, waer uyt de vaſte ſtellinge van alle dingen, die eenige wichtigheyt ſullen hebben, moeten gepaſt worden; gelijck men klaerlijck ſien kan in de konſt van dat eedele verſtand, van den Ridder Dominicus Fontana en Carolus Madernus, Mannen van groot oordel en waerdigheyt, ter ſyden ſtellende veele andere, die meerder lof, als het mijne, waerdigh zijn.
Van bedaeghd Ouder wortſe gemaelt, om de Manlijcke ervaerentheyt en de hoocheyt van de ſwaerwichtige wercken te vertoonen: en het weerſchijne kleed, is de eendrachtige veranderinge van de dingen, die in deſe konſt het oogh vermaeckt, gelijck de ſchoone Muſicale ſtemme aen de ooren doet. De bloote armen bedieden het werck, dat hy totte Bouwkonſt doet; behoudende alſoo de naeme van de konſt en van ’t konſtſtuck.

Architettura Militare. Krijghs Bouwkonst.

EEn Vrouwe van manhaftigh ouder, adelijck met veelerleye verwen gekleet, die aen den hals een goude keeten ſal draegen met een ſchoone diamant, zy ſal in de rechter hand houden een Compas, om de gelegentheyt af te meeten, en in d’ander hand een tafereel, daer een ſeshoeckige Veſtinge op geteyckent is, welcke maniere voor de volmaecktſte, onder alle, wort gehouden: daer boven op ſal een Swaluwe ſtaen, en op der aerde een ſpaede en houweel.
De Veſtinghbouwinge is nergens anders toe gevonden, dan dat ſich weynige tegens veele, mogen beſchermen, als mede om de volcken te breydelen, en de vyanden buyten de palen te houden: en daerom is de ſtercktenbouwinge niet alleen gehouden voor een konſt, maer voor een groote wetenſchap: want zy is die geene, die ſoo wel ondertaſt, wat totte beſcherminge als totte aenrandinge noodigh is, ſoo wel om den Prince als het Volck, te gelijck, te beſchermen.
Van manhaftigh ouder wortſe vertoont, want daer in is de waere kenniſſe van wijsheyt, waer in ’t gemeene beſte en de beſcherminge noodigh is.
Het eedele kleed van veele verwen, bediet de verſcheydentheyt van veele vindingen, die in de krijghskonſt beſtaen.
De goude keeten mette diamant wort haer gegeven, om dat gelijck het goud, onder alle metallen, het eedelſte is, ſoo is de

Krijghs