Pagina:In Het Jaar 2000 (Bellamy1890).djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

93

—"Dat schikt zich vanzelf," was het antwoord. "In de tegenwoordige samenstelling van de maatschappij, wordt de aangroeiing van persoonlijk bezit eenvoudig een last, zoodra zij niet meer het ware comfort verhoogt. In uw tijd als iemand zijn huis vol had met gouden en zilveren voorwerpen, kostbaar porselein, dure meubelen, en zulke dingen meer, zou hij een rijk man zijn, want deze zaken hadden geldswaarde en konden ieder oogenblik in geld worden omgezet. Nu zou iemand die door honderd gelijktijdige erfenissen in dien toestand raakte, vrij ongelukig worden gevonden. Omdat de voorwerpen niet verkoopbaar waren, zouden zij geen waarde voor hem hebben dan voor gebruik of het genot van hun schoonheid. Aan den anderen kant, daar zijn inkomen niet toenam, zou hij zijn krediet moeten besteden om pakhuishuur te betalen en bovendien voor menschen die er op pasten. U kunt er zeker van zijn dat zoo iemand onmiddellijk onder zijn kennissen zijn bezittingen zou verdeelen die hem enkel armer maakten, en dat geen van zijn kennissen meer zou aannemen dan zij gemakkelijk konden plaatsen en bewaren. U ziet dus dat het verbieden van erfenissen van persoonlijk bezit, teneinde groote ophoopingen te voorkomen, een overbodige voorzorgsmaatregel zou zijn. Ieder persoonlijk ziet toe dat hij zich geen overlast op den hals haalt. Zoo voorzichtig is hij in dit opzicht, dat de familie gewoonlijk alle rechten op de nalatenschap laat varen en maar enkele voorwerpen voor zich behoudt. De natie draagt zorg voor de onbeheerde boedels en de dingen van waarde keeren naar de magazijnen terug."

"U spraakt van de diensten te betalen van personen die op uwe huizen passen," zeide ik; "dat brengt mij op een vraag die ik u al dikwijls had willen doen. Hoe is het