128
—"De schrijver krijgt zeker een aandeel in de opbrengst, zooals bij ons, denk ik?"
—"Niet zooals bij u," antwoordde Dr. Leete, "maar toch krijgt hij een aandeel. De prijs van ieder boek bestaat uit de drukkosten en het schrijversloon. De auteur stelt dit cijfer zoo hoog als hij wil. Als hij het onredelijke verlangt, is het zijn eigen nadeel, want dan zal men het werk niet koopen. Het bedrag van wat hem uit de opbrengst toekomt; verhoogt zijn krediet en hij wordt vrijgesteld van andere diensten, zoolang dit krediet strekt om hem te onderhouden naar den maatstaf van het jaarlijksch inkomen van een ingezeten. Als zijn boek een vrij gunstig onthaal vindt, krijgt hij op deze wijze een voorsprong van verscheidene maanden, een jaar, twee of drie jaar, en als hij binnen dien tijd nog een gezocht werk uitgeeft, wordt de vrijstelling van dienst weer verlengd, zoover als de opbrengst daarvan toelaat. Een schrijver van naam slaagt er in van zijn pen te leven gedurende den ganschen diensttijd, en de graad van zijn bekwaamheid, door de publieke opinie bepaald, is dus de maatstaf van de gelegenheid die hem geschonken wordt om zijn krachten aan de literatuur te wijden. In dit opzicht is dus het resultaat van ons stelsel niet zeer verschillend van het uwe, maar er zijn twee belangrijke punten van afwijking. In de eerste plaats geeft de algemeen hoogere beschaving tegenwoordig aan de publieke opinie een kracht, die zij vroeger niet bezat. In de tweede plaats zijn er geen bijoogmerken, die de erkenning van ware verdiensten belemmeren. Elk schrijver heeft precies dezelfde gemakken om iets onder de oogen van het publiek te brengen. Te oordeelen naar de klachten van de schrijvers van uw tijd, zou deze volstrekte gelijkheid van kansen ons zeer benijd zijn geworden."