6
Als de reizigers alleen maar zeker waren geweest, dat zij noch hunne vrienden er ooit af zouden vallen, is het waarschijnlijk dat behalve het geld geven voor verbanden en zalven, zij zich buitengewoon weinig zouden bekommerd hebben om hen die den wagen trokken.
Ik ben mij zeer wel bewust dat de mannen en vrouwen van de twintigste eeuw dit een ongeloofelijke onmenschelijkheid zullen vinden, maar er zijn twee feiten, beide ten hoogste vreemd, die het ten deele zullen verklaren In de eerste plaats werd het vast en ernstig geloofd dat er geen ander middel was om de Maatschappij aan den gang te houden, dan door velen te laten trekken en weinigen te laten rijden; en dit niet alleen, maar zelfs dat geen zeer ingrijpende hervorming mogelijk was, hetzij in het gareel, den wagen, den weg of de verdeeling van den arbeid. Het was altijd zoo geweest als het was, en het zou altijd zoo blijven. Het was jammer, maar er was niets aan te doen, en de rede verbood medelijden te besteden als er niets te verhelpen viel.
Het andere feit is nog zonderlinger; het was de vreemde inbeelding, vrij algemeen onder hen die boven op den wagen zaten, dat zij niet geheel gelijk waren aan hunne broeders of zusters die trokken, maar van een fijner maaksel, eenigszins behoorend tot een hoogere orde van wezens, die met recht konden eischen voortgetrokken te worden. Dit schijnt onverklaarbaar, maar daar ik eens op dezen zelfden wagen reed en die inbeelding ook had; kan men mij veilig gelooven. Het vreemdste van dit idee was, dat zij die juist naar boven waren geklommen, dadelijk, alvorens nog de teekenen van het touw hunne handen verlaten hadden, onder zijn invloed kwamen. En zij wier vaders en grootvaders zoo gelukkig waren geweest