219
doen daartoe hadden zij geen vrijheid. Dierbare levens hingen van hen af. Mannen hadden vrouwen lief in die dagen evenals nu. Gode is het bekend van waar zij den moed haalden vader te worden, maar zij hadden kinderen zoo teeder bemind als de onze, die zij moesten voeden, kleeden en grootbrengen. De zachtste schepselen worden toornig als zij jongen hebben te verzorgen en in die wolfsche samenleving ontleende de worsteling om brood een bijzondere felheid aan de liefelijkste gevoelens. Ter wille van hen die van hem afhankelijk waren, stond geen man de keuze vrij: hij moest zich begeven in den akeligen strijd—; mede bedriegen, overvragen, onderkruipen, afzetten, koopen onder de waarde, verkoopen daarboven, den arbeid vernietigen waardoor zijn buurman zijne kleinen in het leven hield, menschen bewegen te koopen wat zij niet behoefden en te verkoopen wat zij behoorden te behouden, zijne werklieden uitmergelen; zijne schuldenaren afpersen, zijne schuldeischers om den tuin leiden. Schoon een man het angstig zocht met tranen in zijn oogen, het was moeilijk voor zijn gezin den kost te verdienen zonder een zwakkeren mededinger op zijde te duwen en hem het brood uit den mond te nemen. Zelfs de dienaren van den godsdienst waren niet ontslagen van deze wreede noodzakelijkheid. Terwijl zij hunne toevertrouwde kudden waarschuwden tegen de liefde voor het geld, dwong hen de zorg voor de hunnen het oog gevestigd te houden op de bijzondere voordeelen van hun beroep. Arme lieden—inderdaad, een harde taak was hun opgelegd: aan de menschen een edelmoedigheid en eene zelfverloochening te prediken, welker beoefening zij zelf en iedereen wisten dat in den bestaanden toestand van de wereld hen tot den bedelstaf zoude brengen