224
vereenigingen zouden uiteenvallen, als er iets gedaan werd om dezen drijfveeren haar scherpte te ontnemen of haar invloed te beperken. In éen woord, zij geloofden — zelfs zij die zoo gaarne iets anders geloofd hadden — juist het tegendeel van hetgeen ons zoo van-zelf-sprekend voorkomt; zij geloofden dat de on-maatschappelijke eigenschappen van de menschen, en niet hunne maatschappelijke, de bindende krachten van de samenleving uitmaakten. Het scheen hun goed dat de lieden met elkander verkeerden om elkander te verdringen en te onderdrukken, en om onderdrukt en verdrongen te worden, en dat, wijl eene maatschappij die deze neigingen den vrijen loop liet, kon blijven bestaan, er geen mogelijkheid bestond voor eene andere die gegrondvest zou zijn op het denkbeeld van samenleving ten algemeenen nutte. Het schijnt belachelijk dat zulke opvattingen ooit bij menschen geheerscht hebben; maar dat zij niet alleen gekoesterd werden door deze overgrootvaders, maar dat aan hen te wijten is dat de oude orde van zaken niet afgeschaft werd, zoodra de onduldbare fouten er van aan het licht kwamen, is een feit zoo goed bewezen als eenig historisch feit kan zijn.
"Gij zult juist hier de verklaring vinden van het pessimisme in de literatuur van het laatste vierde gedeelte van de negentiende eeuw, van de melancholie in de verzen en van het cynisme in den luim.
"Zij gevoelden dat de toestand van het ras onhoudbaar was, maar zij hadden geen vast geloof in iets beters. Zij geloofden dat de evolutie van de menschheid uitgeloopen was in een cul de sac, en dat er geen kans bestond om vooruit te gaan. De stemming van de gemoederen wordt treffend verduidelijkt door hunne geschriften die