Pagina:In de sneeuw.djvu/156

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

154

enkel ernstig woord met elkaar gesproken, sinds ge thuis kwaamt. Uwe liefde verwijdert u van mij — is 't niet?"

„O, vader! hoe kunt gij zóo iets denken! — als ik hier in uwe studeerkamer zit, waar ik mij u, van mijne kinderjaren af, kan voorstellen, zittend in dien leunstoel, — u, wiens oogen mij volgden, wiens tevredenheid mijn doel was, — o, dan voel ik met schaamte, hoeveel ik nog heb goed te maken voor dezen winter, toen mijne gedachten zoo geheel en al vervuld waren van iets anders, — en van eene andere."

„Daar moeten wij in berusten, wij oudjes. Jeugd zoekt jeugd, en den tol der bewondering betaalt men wien men liefheeft; wij ouderen moeten blij zijn, als men ons de verschuldigde „achting" niet onthoudt."

„Ik weet, waarom ge aldus tot mij spreekt, vader! en ik verdien het — misschien. Ik moest gisteravond Gabriëlle oogenblikkelijk hebben terechtgewezen, toen zij zoo jammerlijk de achting vergat, die — — — "

„Nu, nu, ik doelde niet zoozeer op een bijzonder geval; — het was veeleer eene algemeene opmerking."